25/04/24
Op 25 april 2024 heeft Advocaat-Generaal (A-G) Ćapeta een conclusie genomen in de zaak Digital Charging Solutions (C-60/23). Deze conclusie volgt naar aanleiding van prejudiciële vragen uit Zweden. De A-G is van mening dat het verschaffen van een kaart en een authenticatie app, waarmee gebruikers hun elektrische voertuigen kunnen opladen, bij fictie moet worden gezien als een levering van goederen overeenkomstig het commissionairsmodel. Er zal moeten worden afgewacht of het Hof van Justitie van de Europese Unie (“HvJ”) de conclusie van A-G Ćapeta gaat volgen.
In eerdere zaken, zoals Auto Lease Holland en Vega International ging het HvJ in op de btw-behandeling in verband met het gebruik van tankkaarten. In essentie kwam het HvJ in die zaken tot de conclusie dat de handeling tussen de kaartverstrekker en de kaartgebruiker moet worden beschouwd als een dienst, zijnde kredietverlening. De levering van goederen (brandstof) werd daarbij geacht rechtstreeks plaats te vinden tussen de energieleverancier en de kaartgebruiker. Deze oordelen leidden tot de nodige praktische problemen en tot niet-aftrekbare btw bij tankkaartverstrekkers.
Alhoewel in Nederland tankkaartondernemers een beroep konden doen op een gunstig besluit van de Staatssecretaris (die onder voorwaarden toch btw-aftrek toestond), kennen we in Nederland geen dergelijk besluit voor het opladen van elektrische voertuigen. Het is nu dus de vraag of het HvJ EU de redenering uit de zaken Auto Lease Holland en Vega International ook van toepassing acht op het opladen van elektrische voertuigen.
Het advies van de A-G leidt potentieel tot een aangename uitkomst voor ondernemers die dergelijke kaarten verstrekken in de EV-keten. Door tot het oordeel te komen dat dergelijke ondernemers door middel van de commissionairsfictie een goederenlevering verrichten, is geen sprake van een kredietverleningsdienst en wordt het btw-aftrekrecht gewaarborgd. De A-G lijkt geïnspireerd te zijn door het btw-comité van de EU die eerder ook tot een dergelijke conclusie kwam.
Digital Charging Solutions (verweerder), een in Duitsland gevestigd bedrijf zonder vaste vestiging in Zweden, verleent gebruikers van elektrische voertuigen toegang tot een netwerk van oplaadpunten in Zweden. Digital Charging Solutions is niet zelf verantwoordelijk voor het beheer van de oplaadpunten, maar heeft hiervoor contracten gesloten met exploitanten (zogenaamde Charge Point Operators - CPO’s). Gebruikers ontvangen een kaart en een authenticatie toepassing, waarmee hun elektrische voertuigen kunnen worden opgeladen. De laadsessies worden door de CPO geregistreerd en gefactureerd aan Digital Charging Solutions. Vervolgens ontvangen de gebruikers maandelijks een factuur van Digital Charging Solutions, waarbij voor de dienstverlening en de kosten van de laadsessies een vast bedrag geldt dat onafhankelijk is van het werkelijke elektriciteitsverbruik.
De belastingdienst stelt dat de prestatie van Digital Charging Solutions aan de gebruikers moet worden beschouwd als een levering van elektriciteit, waaraan de netwerktoegang ondergeschikt is. Digital Charging Solutions is echter van mening dat de levering van de elektriciteit enerzijds en de netwerkdiensten (lees: faciliteren van toegang tot het netwerk van oplaadpunten) anderzijds twee aparte leveringen zijn. Om deze reden is Digital Charging Solutions van mening dat alleen het deel van de levering dat betrekking heeft op elektriciteit belastbaar is in Zweden.
De Zweedse rechter heeft de volgende twee vragen gesteld aan het Hof van Justitie. Ten eerste werd gevraagd of de levering van een elektrisch voertuig aan de gebruiker, bestaande uit het opladen van het voertuig bij een oplaadpunt, een levering van goederen vormt. Het Hof van Justitie had al uitspraak gedaan over deze kwestie op 20 april 2023, waarbij werd geoordeeld dat het elektrisch opladen van voertuigen als een levering van goederen moet worden gezien (C-282/22).
De tweede (wellicht nog belangrijkere) vraag is of deze levering van goederen aanwezig is in elke schakel van de transactieketen. Dit verwijst naar de situatie waarin er in elke schakel een overeenkomst is, maar alleen de gebruiker van het elektrische voertuig kan beslissen over zaken als de hoeveelheid, het tijdstip van aankoop, de oplaadlocatie en de manier waarop de elektriciteit wordt gebruikt. Dit kan als volgt worden afgebeeld:
Een alternatieve zienswijze is dat doordat de exploitant een directe levering van goederen verricht aan de gebruiker, de dienst van de tussenpersoon (in dit geval Digital Charging Solutions) moet worden gezien als een financieringsdienst, met als gevolg dat dit tot eventuele btw-aftrekrecht problemen leidt. Dit kan als volgt worden afgebeeld:
De A-G heeft in zijn conclusie drie mogelijke opties onderzocht om de handelingen in de onderhavige zaak te kwalificeren:
Het kredietverleningsmodel is gebaseerd op de rechtspraak van het HvJ in de zaken Auto Lease Holland en Vega International, die betrekking hadden op de btw-behandeling van handelingen in verband met het gebruik van brandstofpassen. Volgens dit model wordt de handeling tussen de kaartverstrekker en de kaartgebruiker beschouwd als een dienst in de vorm van kredietverlening, en wordt de levering van goederen (brandstof) geacht rechtstreeks plaats te vinden tussen de energieleverancier en de kaartgebruiker. De A-G heeft dit model verworpen voor de onderhavige zaak, omdat het bedrijfsmodel voor het opladen van EV's verschilt van dat van tanken en omdat de kaarten of apps voor het opladen van EV's geen betaalinstrumenten zijn.
Het koop-verkoopmodel is gebaseerd op artikel 14, lid 1, van de btw-richtlijn, dat een levering van goederen definieert als de overdracht of overgang van de macht om als een eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken. Volgens dit model worden de handelingen in kwestie beschouwd als opeenvolgende verkopen binnen één enkele, horizontale keten van leveringen. DCS koopt elektriciteit van de CPO en verkoopt die door aan de kaart- of appgebruiker. De A-G heeft dit model ook bekeken en het is volgens de A-G minder voor de hand liggend dat dit model van toepassing is in de onderhavige zaak, omdat het problematisch is om de overdracht of overgang van de macht om als een eigenaar over elektriciteit te beschikken vast te stellen.
Het commissionairsmodel is gebaseerd op artikel 14, lid 2, onder c), van de btw-richtlijn, dat bepaalt dat een persoon die handelt in naam en voor rekening van een andere persoon bij de levering van een goed, wordt geacht dat goed zelf te hebben ontvangen en geleverd. Volgens dit model wordt de handeling in de onderhavige zaak omschreven als een transactie waarbij een commissionair is betrokken die handelt als tussenpersoon tussen de CPO en de kaart- of appgebruiker. In het inkoopcommissionairsmodel is de kaart- of appgebruiker de opdrachtgever en is DCS de commissionair. De A-G heeft dit model voorgesteld als de beste optie voor de onderhavige zaak, omdat het beter aansluit bij de contractuele regelingen en de rol van de betrokken partijen. Voor de toepassing van dit model moet er een lastgeving bestaan ter uitvoering waarvan de commissionair voor rekening van de opdrachtgever optreedt bij de levering van het goed, en moeten de door de commissionair afgenomen goederenleveringen identiek zijn aan die welke aan de opdrachtgever zijn verkocht of overgedragen. De A-G heeft geconcludeerd dat aan deze voorwaarden was voldaan in de omstandigheden van de onderhavige zaak. Uiteraard zal in andere gevallen ook moeten worden onderzocht of aan deze voorwaarden wordt voldaan.
Het bovenstaande is nog enkel de conclusie van de A-G. Dit hoeft niet te betekenen dat de HvJ hier ook in mee zal gaan. Mocht het HvJ echter de overwegingen van de A-G volgen, dan kan dit een aangename uitkomst zijn voor ondernemers die dergelijke kaarten verstrekken in de EV-keten, aangezien dit aansluit bij de huidige marktpraktijk.