Dochtervennootschap die bronnen ter beschikking stelt is geen btw-v.i.

07/04/22

In de zaak Berlin Chemie A., Menarini SRL, C‑333/20, van 7 april 2022, beslist het Hof van Justitie EU dat een vennootschap met zetel in een EU-lidstaat op grond van de Btw-richtlijn geen vaste inrichting in een andere EU-lidstaat heeft op grond van het feit dat zij in die lidstaat een dochteronderneming heeft die personele en technische middelen aan haar ter beschikking stelt. 

Uit eerdere rechtspraak van het Hof van Justitie EU vloeit voort dat een dochtervennootschap een vaste inrichting kan zijn van zijn moeder of ten minste een vaste inrichting van die moeder kan oproepen. 

Door de Roemeense belastingdienst werd deze rechtspraak kennelijk zo uitgelegd dat in een geval als in deze zaak aan de orde, een dochteronderneming die uitsluitend ten behoeve van zijn moedervennootschap diensten verricht - en dus zijn personele en technische middelen ten dienste van de moeder stelt - daarmee een vaste inrichting van de moeder op het grondgebied van de lidstaat van de dochter oproept. 

De zaak Berlin Chemie

Het betrof in deze casus een in Duitsland gevestigde belastingplichtige die producten verkocht in Roemenië. De Roemeense dochtervennootschap verleende verkoopondersteunende diensten aan de moedervennootschap, op basis van een overeenkomst waarbij de dochtervennootschap op exclusieve basis diensten op het gebied van marketing, regelgeving, reclame en vertegenwoordiging verricht ten behoeve van de moedervennootschap die rechtstreeks van invloed konden zijn op haar verkoopvolume.

Het Hof van Justitie EU oordeelt nu dat dit niet de wijze is waarop het begrip vaste inrichting in de btw moet worden uitgelegd. Het Hof oordeelt daarbij dat alleen sprake is van een vaste inrichting indien de belastingplichtige beschikt over een vaste inrichting indien zij kan beschikken over personele en technische middelen alsof het haar eigen middelen zijn, en dat een dienstverleningsovereenkomst daar in principe niet toe leidt. Nu de dochtervennootschap via de dienstverleningsovereenkomst middelen ter beschikking stelt kan, kunnen dezelfde middelen niet worden geacht de moeder in staat te stellen die diensten als vaste inrichting, lokaal te ontvangen.

Nederland

In Nederland geldt dat onder een vaste inrichting wordt verstaan: iedere andere inrichting dan de zetel van de bedrijfsuitoefening van een ondernemer (d.w.z. de plaats waar de centrale bestuurstaken van de onderneming worden uitgeoefend), die zich bevindt in een ander land dan waar die zetel zich bevindt. Het gaat dan om voldoende duurzaamheid  en een – wat personeel en technische middelen betreft – geschikte structuur om prestaties aan derden te verrichten.

Een juridisch zelfstandige dochtermaatschappij is volgens de Nederlandse staatssecretaris van financiën als regel niet aan te merken als een vaste inrichting van de moedermaatschappij. Afgezien van bijzondere situaties, voldoet een juridisch zelfstandige dochtermaatschappij ten opzichte van de moedermaatschappij volgens de staatssecretaris niet aan de betreffende materiële voorwaarden. Hij verwijst hierbij naar de zaak van het Hof van Justitie EU, Dong Yang, C-547/18.

Wat betekent dit voor uw organisatie?

Het is van belang dat het Hof van Justitie EU opnieuw duidelijk maakt dat een dochteronderneming voor de btw niet zonder meer een vaste inrichting is. Wat ons betreft is dit dan ook een juist oordeel dat de uitvoeringspraktijk verder zal helpen.

Immers, in de EU-landen, zoals Roemenië, die van mening zijn dat een ondersteunende dochteronderneming in beginsel het bestaan van een vaste inrichting meebrengt, verliest de fiscus een belangrijk argument om de mogelijke aanwezigheid van een vaste inrichting voor de btw aan te nemen die dan zou worden opgeroepen door de verkoop ondersteunende activiteiten van een lokale dochteronderneming.

Voor de Nederlandse situatie lijkt deze beslissing van het Hof geen ingrijpende gevolgen te hebben. De zaak Berlin Chemie A., Menarini SRL betrof immers de btw-situatie in Roemenië. 

De vraag is of deze beslissing een einde maakt aan de vaak complexe discussies in verschillende lidstaten over het al dan niet aanwezig zijn van een vaste inrichting via een gelieerde lokale vennootschap. Recent heeft het Belgische Hof van Beroep te Luik prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie EU in een zaak waarin de Belgische fiscus het bestaan van een Belgische vaste inrichting van een Zwitserse opdrachtgever voor de btw koppelt aan de aan de Zwitser gelieerde Belgische toll manufacturer. We houden u hiervan op de hoogte.

Contact

Simon Cornielje

Simon Cornielje

Director, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)65 387 92 81

Volg ons