21/08/20
Rechtbank Den Haag constateert een bewijsprobleem bij het vaststellen van de btw-aftrek bij diensten met betrekking tot het ‘minen’ van cryptovaluta. Gezien het anonieme karakter van de transacties is het namelijk redelijkerwijs onmogelijk om de precieze afnemers van de diensten te lokaliseren. De rechtbank stelt daarom prejudiciële vragen aan de Hoge Raad.
Van btw vrijgestelde financiële prestaties geven geen recht op btw-aftrek, behalve als de afnemers van deze prestaties buiten de EU zijn gevestigd. In de financiële sector is het bepalen van (de locatie van) de afnemer van transacties daarom van belang. Dit is vaak niet eenvoudig, met name waar het gaat om grote aantallen transacties met afnemers die maar beperkt geïdentificeerd kunnen worden.
Naast de problematiek bij cryptovaluta zoals in deze zaak aan de orde is, kan bijvoorbeeld gedacht worden aan transacties met andere valuta of beleggingshandelingen.
Het antwoord van de Hoge Raad op de gestelde prejudiciële vragen kan daarom aanwijzingen geven op welke wijze financiële instellingen kunnen aantonen welk deel van de verrichte transacties aan non EU afnemers moet worden geacht te zijn verricht.
De activiteiten van de belanghebbende in deze zaak bestaan uit het verifiëren en autoriseren van transacties in de cryptovaluta bitcoin en het realiseren van zogenaamde blokken binnen de bitcoin-blockchain (mining-activiteiten). Belanghebbende stelt ten behoeve van deze mining-activiteiten computerrekenkracht ter beschikking. Om deze diensten te kunnen verrichten heeft zij apparatuur aangeschaft en de voorbelasting op deze apparatuur in aftrek gebracht. De Belastingdienst heeft deze aftrek geweigerd en een naheffingsaanslag opgelegd.
Partijen zijn het eens dat de btw-vrijstelling inzake handelingen betreffende betalingen van toepassing is op de diensten van belanghebbende. Ook zijn partijen het eens dat belanghebbende de aan haar in rekening gebrachte btw in aftrek kan brengen indien haar afnemers buiten de Europese Unie ('EU') zijn gevestigd. De vraag die hier speelt is in hoeverre de afnemers van belanghebbende buiten de EU zijn gevestigd. De bewijslast hiervoor ligt bij belanghebbende.
Volgens belanghebbende is 98% van de aan haar in rekening gebrachte voorbelasting aftrekbaar. Dit onderbouwt zij met statistische gegevens waaruit volgt dat 98% van de handel in bitcoins buiten de EU plaatsvindt.
Volgens haar is het niet redelijkerwijs mogelijk om concreet bewijs te leveren van de locatie van de afnemers van de mining-activiteiten. De Belastingdienst onderkent dit bewijsprobleem, maar acht de statistische gegevens onvoldoende om tot aftrek van voorbelasting te komen.
De rechtbank constateert dat in de betrekkelijk nieuwe branche waarbinnen belanghebbende opereert een bewijsprobleem ontstaat omdat het niet redelijkerwijs mogelijk is de precieze afnemers van de diensten te lokaliseren. Voor andere diensten waarbij een dergelijk bewijsprobleem dreigt, zijn op Europees niveau handvatten aangereikt (bijvoorbeeld voor elektronische diensten en diensten van reisbureaus).
Gelet hierop stelt de rechtbank de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad:
Het HvJ EU oordeelt dat een filiaal voor het bepalen van de btw-aftrek van kosten die haar hoofdhuis (ook) gebruikt, rekening moet houden met de omzet van dat...
Veranderende btw-regelgeving vanuit de EU heeft direct invloed op uw nationale en grensoverschrijdende transacties. Daarnaast werken wijzigingen in bijvoorbeeld...