HvJ: Btw herziening niet bedoeld om alsnog aftrek te claimen

19/07/22

Het Hof van Justitie heeft op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in de zaak Staatssecretaris van Financiën tegen X. Het betreft een Nederlandse zaak over de toepassing en reikwijdte van de herzieningsregeling. Het Hof oordeelt kort gezegd dat een belastingplichtige niet de mogelijkheid heeft zijn recht op aftrek alsnog toe te passen in het kader van herziening, indien de belastingplichtige in een eerder stadium heeft verzuimd de btw binnen de (nationaal) gestelde termijn in aftrek te brengen.

Wat betekent dit voor u?

Voor ondernemers is het van belang om tijdig hun recht op aftrek van btw uit te oefenen met inachtneming van de nationale vervaltermijnen. Indien een ondernemer heeft verzuimd zijn recht op aftrek binnen de gestelde vervaltermijnen toe te passen ondanks dat hij de betreffende aankoop deed met het oog op belaste handelingen, biedt de herzieningsregeling helaas geen uitkomst. Op het moment dat een ondernemer zijn recht op aftrek wel heeft toegepast, betekent dit niet per definitie dat de omvang van dit recht vaststaat. De oorspronkelijk toegepaste aftrek kan hoger of lager uitvallen indien zich na de btw-aangifte wijzigingen hebben voorgedaan in de elementen die voor het bepalen van het bedrag van deze aftrek in aanmerking zijn genomen. In die situatie biedt de herzieningsregeling wél uitkomst.

Achtergrond

De zaak heeft betrekking op X die in 2006 tien percelen onbebouwde grond heeft gekocht van B met het oog op de ontwikkeling voor recreatie-doeleinden. B heeft btw in rekening gebracht aan X over de verkoop van de grond maar X brengt deze btw niet in aftrek. De beoogde ontwikkeling komt niet van de grond waardoor X in 2013 twee percelen terug verkoopt aan B. Hoewel X btw in rekening heeft gebracht over de verkoopprijs wordt deze btw niet aangegeven noch voldaan. In 2015 wordt door de Belastingdienst een naheffingsaanslag opgelegd aan X met betrekking tot de btw over de prijs die B voor de levering van de twee percelen heeft betaald. X is van mening dat de naheffing krachtens de Nederlandse herzieningsregeling moet worden verminderd met het bedrag aan btw dat X in 2006 over de levering van die percelen had betaald. De zaak komt tot aan de Hoge Raad, welke het Hof van Justitie verzoekt een prejudiciële beslissing te nemen over de vraag of de herzieningsregels zo moeten worden uitgelegd dat een belastingplichtige, die in een eerder stadium heeft verzuimd zijn recht op aftrek uit te oefenen vóór het verstrijken van de vervaltermijn, de mogelijkheid heeft om die aftrek van btw later in het kader van herziening alsnog toe te passen.

Oordeel Hof van Justitie

Het Hof van Justitie gaat in op de (nationale) termijn voor het in aftrek brengen van btw en daarnaast de toepassing en reikwijdte van de herzieningsregeling van de Btw-richtlijn.

Het Hof legt uit dat het recht op aftrek in beginsel moet worden uitgeoefend in de periode waarin het is ontstaan, te weten op het tijdstip waarop de belasting verschuldigd wordt. Omzetbelasting wordt in principe verschuldigd op het tijdstip waarop een goederenlevering of een dienst wordt verricht. In Nederland zijn er twee termijnen om rekening mee te houden. Ten eerste kan het recht op aftrek worden uitgeoefend binnen het termijn voor het indienen van de btw-aangifte over het tijdvak waarin het recht op aftrek is ontstaan. Ten tweede heeft een belastingplichtige nog de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen het bedrag dat hij op aangifte heeft voldaan. In dat geval moet de ondernemer een bezwaarschrift indienen binnen zes weken na voldoening op aangifte of, in geval van een btw-teruggaaf, binnen zes weken na dagtekening van de teruggaafbeschikking. Uit de zaak blijkt echter dat X niet binnen deze twee gestelde vervaltermijnen van de mogelijkheid gebruik heeft gemaakt het recht op aftrek toe te passen, maar pas in het kader van zijn beroep tegen de naheffingsaanslag negen jaar later. Het Hof van Justitie voegt nog toe dat het ontbreken van fraude, misbruik van recht of schadelijk gevolgen voor de belastinginkomsten van de betrokken lidstaat het niet rechtvaardigen dat een belastingplichtige een vervaltermijn kan omzeilen.

Voorts gaat het Hof van Justitie in op de toepassing en reikwijdte van de herzieningsregeling. Het Hof van Justitie oordeelde eerder al dat de herzieningsregeling alleen van toepassing is wanneer al sprake is van een recht op aftrek en dat de herzieningsregeling zelf geen recht op aftrek doet ontstaan. De herzieningsregeling is dus niet van toepassing wanneer een belastingplichtige heeft verzuimd het recht op btw-aftrek uit te oefenen en dit recht verloren heeft vanwege het verstrijken van een (nationale) vervaltermijn. De herzieningsregeling is wel van toepassing indien blijkt dat de oorspronkelijk toegepaste aftrek hoger of lager is dan die welke de belastingplichtige gerechtigd was toe te passen. Dit betekent dus ook dat indien bij aanschaf geen aftrek wordt genoten vanwege een oogmerk om vrijgestelde prestaties te verrichten, herziening er wel degelijk toe kan leiden dat bij (belaste) ingebruikname volledig recht op herziening (en dus volledige aftrek) bestaat. Een dergelijke herziening moet met name plaatsvinden indien zich na de btw-aangifte wijzigingen hebben voorgedaan in de elementen die voor het bepalen van het bedrag van deze aftrek in aanmerking zijn genomen. Het doel van de herzieningsregeling is namelijk om de nauwkeurigheid van de aftrek te vergroten.

Oordeel Hoge Raad

Inmiddels heeft de Hoge Raad (16 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1116), in lijn met het arrest van het Hof van Justitie, geoordeeld dat X zijn aftrekrecht niet alsnog kan uitoefenen door herziening bij eerste ingebruikneming. X had de voorbelasting direct in aftrek moeten brengen.

Contact

Simon Cornielje

Simon Cornielje

Partner, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)65 387 92 81

Laura van Gennep

Laura van Gennep

Manager, PwC Netherlands

Tel: +31 062 054 39 94

Volg ons