01/12/22
In twee zaken over de fiscale eenheid btw in Duitsland heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) op 1 december 2022 arrest gewezen. In de arresten gaat het Hof in op enkele kenmerken van de fiscale eenheid. Met name valt op dat het Hof het mogelijk acht dat leden van een btw-groep belastbare prestaties aan elkaar verrichten. Dit oordeel kan mogelijk grote gevolgen hebben voor de Nederlandse fiscale eenheid btw. In dit nieuwsbericht gaan wij hier nader op in.
De Duitse figuur van de fiscale eenheid heeft als bijzonderheid dat alle verplichtingen van de leden van de fiscale eenheid overgaan naar de controlerende entiteit (de Organträger) binnen de fiscale eenheid, die als enige belastingplichtige optreedt voor de gecontroleerde entiteiten. Dit lijkt een andere uitwerking dan de Europese regelgeving voorstaat. In beginsel vormt de fiscale eenheid als geheel namelijk één belastingplichtige. De Duitse figuur heeft als uitwerking dat alleen entiteiten waarin de controlerende entiteit een meerderheid van de aandelen houdt en een meerderheid van het stemrecht heeft, deel kunnen uitmaken van die fiscale eenheid (de Organschaft).
In dit kader heeft de Duitse verwijzende rechter in meerdere vragen de kwestie aan de orde gesteld of de Europese Btw-richtlijn deze Duitse implementatie toestaat. De belangrijkste vragen zijn of (1) binnen het fiscale eenheidsregime de controlerende entiteit als belastingplichtige kan worden aangewezen in plaats van alle leden tezamen; (2) om een fiscale eenheid te kunnen vormen vereist mag worden dat de controlerende vennootschap, naast de meerderheid van de aandelen, ook de meerderheid van het stemrecht in een andere entiteit heeft; en (3) of de gecontroleerde leden van de fiscale eenheid kunnen worden aangeduid als niet-zelfstandig ten opzichte van de controlerende entiteit.
Het Hof antwoordt op de eerste plaats dat er principieel geen bezwaar tegen bestaat dat de verplichtingen van de fiscale eenheid belegd worden bij een controlerende moeder die haar wil kan opleggen aan de andere leden. In dat geval lijkt er immers geen andere situatie te ontstaan dan wanneer de btw-groep als geheel als belastingplichtige wordt aangewezen, omdat de controlerende entiteit alle relevante transacties in haar btw-aangifte meeneemt, en is er geen risico op belastingderving.
Voor het Hof gaat het echter te ver om in alle gevallen voor het ontstaan van een fiscale eenheid een meerderheid van de stemrechten te vereisen. Eerder heeft het Hof namelijk al vastgesteld dat ondergeschiktheid geen vereiste is om een fiscale eenheid te kunnen vormen. Ook als deze meerderheid van stemrechten niet aanwezig is, kan een entiteit financieel verweven zijn met een andere entiteit. Het vereisen van een meerderheid van de stemrechten is bovendien ook niet noodzakelijk om fraude of misbruik te voorkomen.
Tot slot oordeelt het Hof dat de gecontroleerde entiteiten binnen de Duitse fiscale eenheid (de Organschaft) niet mogen worden aangemerkt als niet-zelfstandig ten opzichte van de controlerende entiteit waarin ze zijn opgenomen (de Organträger). Dit betekent dat deze gecontroleerde entiteiten zelfstandig economische activiteiten onder bezwarende titel kunnen verrichten aan andere leden van de fiscale eenheid. Of een dergelijke zelfstandige economische activiteit ook tot verschuldigdheid van btw leidt, maakt het Hof niet duidelijk.
De vraag is wat deze twee arresten voor gevolgen hebben voor andere lidstaten. In dit verband worden de meest opvallende overwegingen van deze arresten gevormd door het oordeel dat de gecontroleerde vennootschappen binnen de Organschaft economische activiteiten onder bezwarende titel kunnen verrichten aan overige leden van de btw-groep en de controlerende entiteit. Dit roept namelijk de vraag op of zogeheten interne diensten binnen een fiscale eenheid tot btw-heffing kunnen leiden. Dit zou met name aanzienlijke materiële gevolgen hebben voor (entiteiten in) een fiscale eenheid met een beperkt recht op aftrek van btw.
Wij zijn evenwel terughoudend om op basis van deze oordelen ook voor de Nederlandse praktijk te concluderen dat transacties binnen een fiscale eenheid belastbaar kunnen zijn, met name vanwege het bijzondere karakter van de Duitse fiscale eenheid en eerdere jurisprudentie van het Hof die een andere richting op wijst.
Niettemin vraagt het oordeel van het Hof om waakzaamheid, met name in die gevallen waarin de fiscale eenheid een materieel btw-voordeel oplevert door een beperkt recht op aftrek van voorbelasting.
Ook oordeelt het Hof dat niet zonder meer een meerderheid van de stemrechten vereist mag worden om tot financiële verwevenheid te komen, zonder meer van belang voor de Nederlandse praktijk. In zijn jurisprudentie voert de Nederlandse Hoge Raad dit namelijk als een hard vereiste aan. Dit komt door het oordeel van het Hof op losse schroeven te staan. In de praktijk wordt veel discussie gevoerd over de aanwezigheid van financiële verwevenheid en kan het oordeel van het Hof ook op dit punt belangrijke gevolgen hebben.
Veranderende btw-regelgeving vanuit de EU heeft direct invloed op uw nationale en grensoverschrijdende transacties. Daarnaast werken wijzigingen in bijvoorbeeld...
Fiscaliteit binnen organisaties ondergaat een transformatie die vraagt om moderne processen en een herdefiniëring van de rol van tax binnen uw bedrijf.