04/08/21
Met het Besluit van 28 april 2021 heeft de Staatssecretaris van Financiën de btw-positie van toezichthouders verduidelijkt. Om nog meer duidelijkheid te scheppen is dit Besluit op 2 augustus 2021 gewijzigd.
In het nieuwe Besluit wordt duidelijker afgebakend voor welke toezichthouders het Besluit geldt, en voor de betreffende toezichthouders wordt voor een aantal situaties goedgekeurd dat eerder teruggevraagde btw niet aan de Belastingdienst hoeft te worden terugbetaald.
In het Besluit van 28 april 2021 heeft de Staatssecretaris van Financiën aangegeven dat de reguliere toezichthouder niet als btw-ondernemer kwalificeert. Tot dat moment nam de Belastingdienst het standpunt in dat toezichthouders wél als btw-ondernemer kwalificeren, en dat als gevolg daarvan btw verschuldigd was over de door hen ontvangen vergoedingen voor de werkzaamheden als toezichthouder
De eerste verduidelijking in het Besluit van 2 augustus 2021 gaat over welke toezichthouders niet (langer) als btw-ondernemer kwalificeren:
De commissaris verricht zijn werkzaamheden als statutair lid van het toezichtsorgaan en treedt op namens het toezichtsorgaan. Uit de reglementen en statuten volgt dat hij de toezicht werkzaamheden verricht op naam van en onder verantwoordelijkheid van het toezichthoudende orgaan. In dat geval ontbreekt volgens de staatssecretaris de zelfstandigheid om te kwalificeren als btw-ondernemer.
In deze gevallen ontbreekt weliswaar de wettelijke verplichting voor het toezichthoudend orgaan, maar zijn de werkzaamheden grotendeels gelijk aan de werkzaamheden bij een toezichthoudend orgaan dat op basis van de wet is ingesteld. Als uit de reglementen en statuten volgt dat de commissaris de toezicht werkzaamheden verricht op naam van en onder verantwoordelijkheid van het toezichthoudende orgaan, is hij geen btw-ondernemer.
Bezwaaradviescommissies in de zin van art. 7:13 Awb hebben een wettelijk geregelde taak. De voorzitters en de leden van deze commissies treden op namens de commissie en niet voor eigen rekening en risico. Ook hier ontbreekt daarom de zelfstandigheid om te kwalificeren als btw-ondernemer
Voorzitters en leden van een dergelijke commissie die op persoonlijke titel benoemd zijn, zijn volgens de staatssecretaris onvoldoende zelfstandig om te kwalificeren als btw-ondernemer. Het gaat dan om commissies waarbij de leden individueel geen externe taken of verantwoordelijkheden hebben, maar optreden naar buiten als één geheel.
De staatssecretaris stelt dat voor toezichthouders die zich in een andere situatie bevinden, per geval beoordeeld moeten worden wat de btw-gevolgen zijn.
De volgende verduidelijking in het Besluit van 2 augustus 2021 gaat over de door de toezichthouder teruggevraagde btw.
Voor de toezichthouders die in de periode tussen 13 mei 2019 en 7 mei 2021 hebben gehandeld als btw-ondernemer (en dus btw in rekening hebben gebracht), gold dat zij de btw op kosten voor de toezichtwerkzaamheden in aftrek konden brengen.
Voor toezichthouders die als ondernemer hebben gehandeld, is in het Besluit van 27 april 2021 goedgekeurd dat zij de door hen berekende btw over de periode tussen 13 mei 2019 en 7 mei 2021 mogen crediteren. Vooral voor organisaties met een beperkt recht op aftrek van voorbelasting is dat wenselijk, omdat de btw voor die instellingen kostprijsverhogend werkt.
De goedkeuring houdt in dat het aanvankelijke recht op aftrek van btw niet wordt aangetast als de toezichthouder ervoor zou kiezen om voor de genoemde periode zijn facturen te corrigeren (de btw te crediteren). Voor investeringsgoederen waarvan de btw door de toezichthouder voor 7 mei 2021 in aftrek is gebracht, geldt eveneens dat die aftrek van btw in stand kan blijven, ook voor het resterende deel van de zogenoemde herzieningsperiode vanaf 7 mei 2021.
De btw die voor 7 mei 2021 door een toezichthouder is teruggevraagd omdat hij als ondernemer handelde blijft dus in in stand.
Uw vaste PwC-adviseurs staan klaar om u verder toelichting hierover te geven.