Rechtspraak hoogste rechter die een te ruime btw-aftrek toelaat, moet aangepast

12/05/19

Het gaat in deze zaak feitelijk om btw-voorbelasting van een samenwerkingsverband van Poolse gemeenten (Związek Gmin, een rechtspersoon met zowel overheidstaken als commerciële activiteiten).

Związek Gmin had uitgaven gedaan ten behoeve van onder meer zijn eigen functioneren en het afvalbeheer. Een deel van die uitgaven was gemengd. Dit betrof zowel niet-economische activiteiten, die niet onder het btw-stelsel vallen, als  door dat verband verrichte economische activiteiten, die aan de btw zijn onderworpen.

Het samenwerkingsverband claimde in lijn met een eerdere uitspraak van de hoogste Poolse rechter, een btw-voordeel dat bestond uit volledige aftrek van btw.     

Het Hof van Justitie oordeelt dat dit voordeel in strijd met het beginsel van fiscale neutraliteit verkregen wordt, waardoor er geen gelijke behandeling is tussen het betreffende samenwerkingsverband en een entiteit die in het geheel geen commerciële activiteiten verricht. Deze laatste heeft immers in het geheel geen aftrek van btw.

De lagere nationale rechter in deze Poolse zaak dient het aftrekrecht conform de btw-richtlijn uit te leggen in weerwil van de beslissing van de hoogste Poolse rechter die in het voordeel van de belastingplichtigen was.

Wat betekent dit voor u?

De praktijk moet in het geval dat een entiteit naast ondernemersactiviteiten ook niet-economische activiteiten verricht, terdege rekening houden met de mogelijke inperking van een al te ruimhartig verleend btw-aftrekrecht. Dergelijke ruimhartige toepassing van de btw-regels is vaak praktisch en alleszins redelijk. Lidstaten lijken bij dit aspect van de btw-regelgeving (aftrekrecht) evenwel weinig tot geen beoordelingsruimte te hebben.

Naar aanleiding van deze jurisprudentie zal wederom de discussie gevoerd gaan worden of, en zo ja onder welke omstandigheden, op gunstigere beleidsbesluiten en/of op nationale jurisprudentie nog een beroep kan worden gedaan.

Achtergrond

De pre pro rata is niet geregeld in de btw-richtlijn

Lidstaten hebben op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie  een beoordelingsmarge bij de keuze van de verdeelcriteria of ‑methoden bij btw-aftrek op kosten die zien op zowel economische (commerciële) als niet-economische (overheids) activiteiten. Dit komt omdat de btw-richtlijn hier geen regels voor geeft. Dit wordt in de praktijk vaak aangeduid als de nationale toepassing van de pre pro rata.  

Het samenwerkingsverband, Związek Gmin, deed beroep op  een eerdere uitspraak van de hoogste Poolse rechter, om zo een btw-voordeel te verkrijgen dat bestond uit volledige aftrek van btw voor deze gemengde activiteiten. Związek Gmin stelde daarbij dat zij de zogenaamde pre pro rata regels niet hoefde toe te passen omdat dit in Polen in de betreffende periode niet in de wet was vastgelegd. De Poolse belastingdienst wilde dat Związek Gmin op de btw voor de gemengde kosten de ‘gewone’ pro rata analoog toepaste. Deze pro rata wordt toegepast bij de combinatie van belaste en vrijgestelde omzet.

Het ontstaan en omvang van het recht op aftrek is dwingend geregeld in de richtlijn  

Het Hof van Justitie bevestigt nog eens de beoordelingsruimte van de lidstaten bij toepassing van de pre pro rata, maar voegt daar echter direct aan toe dat de lidstaten voor wat betreft de voorwaarden voor het ontstaan en de omvang van het recht van aftrek geen enkele beoordelingsmarge bij de toepassing ervan hebben. Het (te) ruimhartige Poolse recht op volledige aftrek voor entiteiten die naast overheidsactiviteiten commerciële activiteiten verrichten, komt er immers op neer dat de omvang van dat recht op aftrek van btw ten onrechte wordt uitgebreid naar activiteiten die buiten de btw vallen.

Een lidstaat hoeft bijkomstige voorwaarden voor aftrek niet in de nationale wet op te nemen

Het feit dat Związek Gmin in Polen verplicht is om te bepalen welk deel van de gemengde uitgaven verband houdt met economische handelingen is niet in strijd met het beginsel dat belastingen alleen kunnen worden geheven als dat in een wet is vastgelegd. Het gaat daarbij volgens het Hof van Justitie niet om een wezenlijk element van de btw dat uitdrukkelijk in de toepasselijke belastingregeling moet worden vastgelegd. Het gaat slechts om een bijkomstig element, waaraan de belastingplichtige als voorwaarde vooraf moet voldoen om aanspraak te kunnen maken op een recht op aftrek.

De rechter die de zaak in Polen verder moet afhandelen, moet zo nodig voorbijgaan aan de eerder beslissing van de hoogste Poolse rechter en bewaken dat het aftrekrecht niet ten onrechte wordt uitgebreid.

Contact

Simon Cornielje

Simon Cornielje

Partner, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)65 387 92 81

Volg ons