Toll manufacturer is geen vaste inrichting voor de btw

29/06/23

Het vaste inrichtingsbegrip voor de btw heeft de agenda van het Hof van Justitie (hierna: HvJ) de laatste jaren beheerst. Uit eerdere rechtspraak van het HvJ vloeit voort dat een dochtervennootschap een vaste inrichting kan zijn van haar moeder of ten minste een vaste inrichting van die moeder kan oproepen. Dit heeft tot de onderhavige zaak geleid waarin de hoogste Belgische rechter nu twijfelt of een Zwitserse vennootschap een vaste inrichting zou hebben in België, omdat de Belgische vennootschap als tolling manufacturer optreedt voor de Zwitserse vennootschap. Volgens het HvJ leidt de tollingovereenkomst echter niet tot een vaste inrichting in België.

Man bewerkt tandwiel

Wat betekent dit voor uw organisatie?

Voor belanghebbende leidt de uitkomst van deze zaak tot een aangename situatie. Ook voor ondernemers die werken met dergelijke tollingovereenkomsten is de uitkomst aangenaam omdat er nu duidelijkheid is gekomen.

Wij gaan ervan uit dat dit voor veel gevallen in de uitvoeringspraktijk duidelijkheid zal bieden, mede omdat dit arrest duidelijk voortbouwt op de lijn die is ingezet in het Berlin Chemie-arrest (C-333/20). Opgemerkt moet worden dat het HvJ evenwel nog steeds de mogelijkheid open laat dat een afzonderlijke, juridische entiteit een vaste inrichting kan vormen van een andere entiteit. Enige discussie op dit punt blijft dus mogelijk. 

Door deze onduidelijkheid raden wij ondernemers die actief zijn in verschillende lidstaten om in kaart te brengen of zij wel of niet een vaste inrichting hebben in die lidstaten.

 

Achtergrond

In deze zaak gaat het om een vennootschap naar Zwitsers recht, Cabot Switzerland GmbH (hierna: GmbH), die onderdeel is van de Cabot-groep. GmbH is in België actief met de verkoop van op koolstof gebaseerde producten en is daartoe ook geregistreerd voor btw-doeleinden. GmbH heeft een tollingovereenkomst afgesloten met een gelieerde (afzonderlijke, juridische) handelsmaatschappij binnen de Cabot groep (geen dochtermaatschappij), Cabot Plastics. Op basis van deze overeenkomst gebruikt Cabot Plastics uitsluitend eigen materieel om, ten voordele van GmbH, kunststoffen te vervaardigen. De diensten die Plastics GmbH ten behoeve van GmbH levert, vertegenwoordigen bijna al haar inkomsten. Onderdeel van de overeenkomst is dat Cabot Plastics aanvullende, gebruikelijke tollingdiensten verricht: te denken valt aan het opslaan van grondstoffen en eindproducten, voeren van interne en externe (kwaliteits)controles tijdens het productieproces, verlenen van administratieve ondersteuning en namens GmbH optreden naar buiten toe wat betreft het importeren van goederen.

De Belgische belastingautoriteiten hebben in 2017 een belastingcontrole uitgevoerd en zijn tot het oordeel gekomen dat GmbH een vaste inrichting zou hebben voor Belgische btw-doeleinden. Daarom zouden de geleverde diensten door Cabot Plastics aan GmbH onderworpen moeten zijn aan Belgische btw aangezien de plaats van dienst voor de btw volgens de Belgische autoriteiten gelegen zou zijn in België. Cabot Plastics was het hier niet mee eens en betoogde bij de Belgische rechter dat de diensten die zij aan GmbH factureert, niet in België plaatsvonden, maar in Zwitserland en derhalve niet waren onderworpen aan Belgische btw-heffing. 

Bij de hoogste Belgische rechter betoogt de Belgische Staat dat GmbH weliswaar geen eigen personeel heeft in België, maar wel geacht moet worden dat Cabot Plastics deze ter beschikking stelt aan GmbH ter uitvoering van de tollingovereenkomst. Voorts is de Belgische Staat van mening dat GmbH een duurzame, geschikte structuur heeft die haar in staat stelt de producten die voortkomen uit de tollingovereenkomst, vanuit haar vaste inrichting in België te leveren.

Na prejudiciële vragen gesteld door de hoogste Belgische bestuursrechter komt het HvJ tot het oordeel dat GmbH geen vaste inrichting heeft in België in het kader van de tollingovereenkomst, omdat zij niet beschikt over een passende structuur qua personele en technische middelen die tot een permanente vestiging in België zouden moeten leiden. 

Het HvJ onderbouwt het voorgaande als volgt. Volgens het HvJ is het feit dat een Cabot Plastics een afzonderlijke, juridische entiteit is op zich geen reden om tot het oordeel te komen dat GmbH in dezelfde lidstaat geen vaste inrichting voor de btw zou kunnen hebben. Voorts is het feit dat personele en technische middelen niet toebehoren aan GmbH maar aan Cabot Plastics, ook geen reden om tot het oordeel te komen dat er geen vaste inrichting voor de btw zou kunnen zijn, met als voorwaarde dat GmbH wel permanent en onmiddellijk toegang zou moeten hebben tot deze middelen alsof het zijn eigen middelen zijn. 

 

Het HvJ wijst er vervolgens op  dat sprake is van twee afzonderlijke activiteiten: enerzijds de tollingdiensten die door Cabot worden verricht aan GmbH en anderzijds de verkoop van goederen door GmbH die het resultaat zijn van de tollingdiensten. Derhalve moet worden gekeken waar de plaats van dienst is ten aanzien van de diensten die door GmbH worden ontvangen en waar de menselijke en technische middelen voor dit doel worden gebruikt. Hierbij merkt zij wel op dat dezelfde middelen niet kunnen worden gebruikt om zowel diensten te verlenen als dezelfde diensten te ontvangen.

Het feit dat Cabot Plastics aan GmbH in het kader van de tollingovereenkomst, een reeks aanvullende diensten verricht die bijdragen tot de economische activiteit van GmbH, maakt het oordeel van het HvJ niet anders.

Contact us

Simon Cornielje

Simon Cornielje

Partner, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)65 387 92 81

Muhammed Can

Muhammed Can

Senior Associate, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)63 419 60 54

Volg ons