05/11/21
Op 20 oktober 2021 heeft de Staatssecretaris van Financiën het besluit over de invulling van het begrip bijzonder overheidstoezicht voor gemeenschappelijke beleggingsfondsen geactualiseerd. De reden voor de staatssecretaris om het besluit te actualiseren betreft het arrest van 2 december 2020 waarin door de Hoge Raad is bevestigd dat de vrijstelling geldt voor het beheer van zogenoemde beleggersgiro’s.
In het besluit is bevestigd dat het toezicht op beleggingsondernemingen die beschikken over een vergunning voor individueel vermogensbeheer (MiFID) en banken die beschikken over een bankvergunning voldoen aan de voorwaarde van bijzonder overheidstoezicht. Hierdoor zijn de beheerdiensten van deze partijen aan gemeenschappelijke beleggingsfondsen vrijgesteld van btw.
Op grond van jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie is de btw-vrijstelling inzake het beheer van een gemeenschappelijk beleggingsfonds van toepassing op instellingen voor collectieve belegging in effecten (ICBE’s) en daarmee vergelijkbare fondsen. Een van de voorwaarden voor deze vergelijkbaarheid is dat de fondsen onder bijzonder overheidstoezicht dienen te staan.
De invulling van dit begrip heeft de staatssecretaris in 2019 verduidelijkt in het Besluit van 22 maart 2019, nr. 2019-42405, door voor verschillende categorieën van toezicht te bevestigen dat sprake is van bijzonder overheidstoezicht. Bij de invoering van het besluit in 2019 werd uitgesloten dat instellingen met een vergunning voor individueel vermogensbeheer en banken met (enkel) een bankvergunning voldoen aan het vereiste van bijzonder overheidstoezicht.
De Hoge Raad oordeelde op 2 december 2020 in de zogenoemde Beleggersgiro-zaak dat een beleggingsonderneming met een vergunning zoals bedoeld in artikel 2:96 Wft, onder vergelijkbaar bijzonder overheidstoezicht staat als ICBE’s. Volgens de Hoge Raad is het niet voor redelijke twijfel vatbaar dat het in de Wft geregelde systeem van vergunningplicht en toezicht als bijzonder overheidstoezicht kan worden beschouwd zoals bedoeld in de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie over de vrijstelling voor het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen.
Naar aanleiding van de Beleggersgiro-zaak is in het besluit opgenomen dat de MiFiD-vergunning onder art. 2:96 Wft volstaat om te voldoen aan de voorwaarde van bijzonder overheidstoezicht.
Ook zijn banken die onder de bankvergunning van art. 2:11 en 2:13 Wft beleggingsdiensten aan gemeenschappelijke beleggingsfondsen verlenen toegevoegd aan het besluit. Hoewel deze banken zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor beleggingsdiensten, voldoet deze situatie via het toezicht op basis van de bankvergunning nu ook aan de voorwaarde van bijzonder overheidstoezicht.
Banken en instellingen met een MiFiD-vergunning krijgen met dit besluit de bevestiging dat sprake is van bijzonder overheidstoezicht. Het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen door deze partijen is vrijgesteld.
Indien u als bank of MiFiD-vergunninghouder diensten verricht aan gemeenschappelijke beleggingsfondsen is het van belang om in kaart te brengen wat de gevolgen zijn van deze aanpassing, zowel voor de heffing van btw als uw aftrekrecht.
Het besluit treedt in werking met ingang van 3 november 2021 en heeft terugwerkende kracht tot en met het arrest van de Hoge Raad van 4 december 2020.
Een stichting beleggingsgiro, met een beheerder die onder MiFID toezicht staat, is een gemeenschappelijk beleggingsfonds. Het beheer is vrijgesteld van btw.
Op 2 juli 2020 heeft het Hof van Justitie van de EU (‘HvJ’) uitspraak gedaan in de Blackrock zaak (C-231/19).
De Staatssecretaris geeft invulling aan de eis van bijzonder overheidstoezicht voor de btw-vrijstelling voor het beheer van gemeenschappelijke...