20/03/25
Als u succesvol aantoont dat het uw werkelijke rendement in box 3 lager is dan het forfaitair berekende rendement, dan hoeft u alleen belasting te betalen over dat werkelijke rendement. Uw werkelijk behaalde rendement kunt u vanaf de zomer opgeven via het formulier Opgaaf werkelijk rendement (OWR).
Dit wordt formeel geregeld met het Wetsvoorstel Tegenbewijsregeling Box 3 dat het kabinet vrijdag 14 maart jl. naar de Tweede Kamer heeft gestuurd. Het wetsvoorstel beoogt een oplossing te bieden voor het Kerstarrest van de Hoge Raad en meer specifiek de daaropvolgende D-day arresten van de Hoge Raad van 6 juni 2024, waaruit bleek dat de eerdere herstelregeling box 3 niet volledig voldeed aan de gestelde eisen uit het Kerstarrest. In de D-day arresten is bepaald dat belastingplichtigen met een lager werkelijk rendement dan het forfaitaire rendement de mogelijkheid moeten hebben om daar tegenbewijs voor te leveren. Het wetsvoorstel codificeert deze arresten.
Om de inwerkingtreding per 1 juni 2025 te laten plaatsvinden, moet het wetsvoorstel vóór 1 april 2025 worden aangenomen door de Tweede Kamer. De Wet tegenbewijsregeling is een tijdelijke oplossing tot de Wet werkelijk rendement box 3 die naar verwachting in 2028 in werking treedt. Op onze website vindt u meer achtergronden en details over alle wijzigingen in box 3: Wegwijzer box 3.
Voor het leveren van het bewijs dat het werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement, komt vanaf de zomer (juli 2025) het formulier Opgaaf Werkelijk Rendement (OWR) beschikbaar. Als u binnen de doelgroep(en) valt, kunt u daarmee het werkelijk rendement aantonen vanaf het belastingjaar 2017. U kan in beginsel wachten tot het formulier beschikbaar is, voordat u actie moet ondernemen.
Vanaf belastingjaar 2025 wordt de mogelijkheid tot tegenbewijs opgenomen in uw aangifteformulier en vindt dit niet meer separaat van de aangifte plaats. Op lange termijn is het streven dat Nederlandse financiële instellingen het werkelijk rendement van klanten renseigneren aan de Belastingdienst zodat deze gegevens vooraf ingevuld kunnen worden in de aangifte.
De tegenbewijsregeling geldt met terugwerkende kracht voor aanslagen inkomstenbelasting vanaf 2017, mits deze nog niet onherroepelijk vaststonden op 24 december 2021 of deze daarna zijn opgelegd én er tijdig bezwaar of een verzoek om ambtshalve vermindering is gedaan binnen de gebruikelijke vijfjaarstermijn.
Zo kunnen belastingplichtigen met box 3-inkomen voor de jaren 2017 tot en met 2020 alsnog aantonen dat hun werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement, terwijl voor de belastingjaren vanaf 2021 alle belastingplichtigen met box 3-inkomen gebruik kunnen maken van de regeling.
Niet-bezwaarmakers (van wie de aanslag al onherroepelijk vaststond op 24 december 2021) vallen hier echter niet onder, tenzij de Hoge Raad in de nog lopende massaalbezwaarplusprocedure anders beslist.
In verband met het risico van verjaring ziet de Belastingdienst zich genoodzaakt gebruik te maken van een ‘twee stappenplan’.
De belastingplichtige wordt geïnformeerd dat de aanslag wordt opgelegd op basis van het forfaitaire rendement.
Na ontvangst van de aanslag kan de belastingplichtige tegenbewijs leveren.
Om verjaring voor het opleggen van definitieve aanslagen over 2021 en 2022 te voorkomen zal de Belastingdienst uiterlijk op 31 december 2025 circa 1,135 miljoen, en uiterlijk op 30 juni 2026 119.626 definitieve aanslagen over het belastingjaar 2022 op basis van het twee stappenplan opleggen.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 6 juni 2024 vuistregels gegeven over de wijze waarop het werkelijk rendement moet worden bepaald. Het wetsvoorstel codificeert deze vuistregels.
Werkelijk rendement omvat volgens de Hoge Raad niet alleen reguliere voordelen uit vermogen (zoals rente, dividend en huur) maar ook waardeveranderingen van dat vermogen. Hierbij gaat het om zowel positieve en negatieve als ongerealiseerde waardeveranderingen, behalve voor zover de waardeverandering een gevolg is van investeringen. Rente op box 3-schulden komt in aftrek maar overige kosten niet. Het gaat bovendien om nominaal rendement, dus er vindt geen inflatiecorrectie plaats. Tenslotte is er geen verliesverrekening met andere jaren mogelijk en wordt ook geen rekening gehouden met heffingvrij vermogen of heffingvrij inkomen.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het gebruik van een onroerende zaak voor eigen doeleinden – zoals een vakantiehuis – in beginsel deel uitmaakt van het rendementsbegrip in box 3. De concrete invulling daarvan is echter complex en vereist beleidskeuzes van de wetgever. Het kabinet heeft daarom besloten dat voor de belastingjaren 2017 tot en met 2025 het eigen gebruik niet hoeft te worden opgegeven in box 3.
Met ingang van 2026 en 2027 moet u wel het voordeel aangeven dat u hebt als u de vakantiewoning voor eigen gebruik ter beschikking hebt en u via de tegenbewijsregeling een beroep doet op het feitelijk behaalde rendement. Het voordeel bestaat dan uit de economische huurwaarde van de onroerende zaak. Voor een praktische invulling daarvan verwijst het kabinet naar de huurprijscheck op de website van de huurcommissie of het SEO-onderzoek waaruit blijkt dat de gemiddelde economische huurwaarde 5,06 procent van de WOZ-waarde is.
Terzijde merken wij op dat dit geldt voor Nederlandse tweede huizen. De belastingheffing over een (vakantie)huis in het buitenland is over het algemeen toebedeeld aan dat buitenland.
Tax partner en Family Business Leader, PwC Netherlands
Tel: +31 (0)62 295 34 75