15/11/24
Dit artikel is voor het laatst bijgewerkt op 15 november 2024 naar aanleiding van de stemming in de Tweede Kamer over het wetsvoorstel en bijbehorende amendementen op 14 november 2024.
Zoals aangekondigd in het Belastingplan 2024 en in het consultatiewetsvoorstel Aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2025, bevat het pakket Belastingplan 2025 verdere aanpassingen in de bedrijfsopvolgingsregeling. Deze aanpassingen in het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten (Wafb) 2025 houden enerzijds versobering in van de bedrijfsopvolgingsregeling op diverse punten en anderzijds nemen ze enkele knelpunten weg door bepaalde voorwaarden te versoepelen. De aanpassingen treden in beginsel in werking per 2026. Daarnaast worden per 2025 al enkele aanpassingen van kracht, als onderdeel van het vorig jaar aangenomen pakket Belastingplan 2024. De eerstkomende evaluatie van de fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten staat gepland voor het jaar 2028, 2029 of 2030. Dan kunnen de maatregelen uit Wafb 2024 en Wafb 2025 explicieter geëvalueerd worden.
U krijgt te maken met ingrijpende aanpassingen van de huidige bedrijfsopvolgingsregeling in de schenk- en erfbelasting (BOR) en de doorschuifregeling in de inkomstenbelasting (DSR). Zo wordt vanaf 2025 de vrijstelling voor de schenk- en erfbelasting verlaagd. Voor een waarde van een onderneming tot 1,5 miljoen euro geldt dan een vrijstelling van 100 procent en voor het meerdere een vrijstelling van 75 procent in plaats van nu 83 procent (2024). Vanaf 2025 geldt voor de DSR niet langer de voorwaarde dat de bedrijfsopvolger minstens drie jaar in dienst van de onderneming moet zijn geweest (dienstbetrekkingseis). Daar staat tegenover dat vanaf 2025 de bedrijfsopvolger minimaal 21 jaar oud moet zijn bij een schenking, zowel voor de BOR als de DSR. Bij vererving geldt deze minimumleeftijd niet.
Beide faciliteiten houden de gemoederen al jaren bezig. Enerzijds gaat het om de vraag of deze faciliteiten niet te ruim zijn en anderzijds of de voorwaarden die de wetgever stelt aan de faciliteiten wel op de juiste manier het beoogde doel dienen.
De aanleiding van de aanpassingen ligt allereerst in de kritische CPB-evaluatie 2022 van de beide bedrijfsopvolgingsfaciliteiten. Ook in het ambtelijke rapport 'Aanpak fiscale regelingen' (7 juli 2023) worden de faciliteiten tegen het licht gehouden en getoetst op doeltreffendheid, doelmatigheid, complexiteit in de uitvoering, doenlijkheid (uitvoering voor de burger) en de onderbouwing van de faciliteit. Volgens dit rapport zijn de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten weliswaar doeltreffend, maar ook zeer complex.
Nu de wijzigingen een behoorlijke impact op u en uw (familie)onderneming kunnen hebben, is het raadzaam hier nu al rekening mee te houden in uw bedrijfsopvolgingsplanning.
Hierna leest u meer over elke aanpassing. We beginnen met de maatregelen die al per 1 januari 2025 in werking treden. Vervolgens bespreken we de voorgestelde maatregelen met de beoogde inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2026.
De BOR-vrijstelling wordt 100 procent van de goingconcernwaarde van de onderneming tot 1,5 miljoen euro (2024: 1.325.253 euro) en 75 procent (2024: 83 procent) over het meerdere. Het kabinet wil met deze aanpassing het profijt van de BOR meer laten neerslaan bij kleinere ondernemingen.
De 5%-doelmatigheidsmarge in de BOR en DSR wordt afgeschaft (ingangsdatum voor BOR is 1 januari 2025; voor DSR is dat later, de precieze datum is nog niet bekend).
De 5%-doelmatigheidsmarge houdt in dat eventueel aanwezig beleggingsvermogen tot een maximum van 5 procent van het ondernemingsvermogen, toch kwalificeert voor de BOR en DSR. Aanvankelijk heeft de wetgever met deze marge beoogd discussies te voorkomen over de kwalificatie ondernemingsvermogen versus beleggingsvermogen. De doelmatigheidsmarge vergroot de uitvoerbaarheid van de BOR en DSR echter niet. Er moet immers nog steeds vastgesteld worden hoe hoog het ondernemingsvermogen is om te bepalen hoe groot de 5%-doelmatigheidsmarge is. Daarom wordt deze regeling afgeschaft.
Bedrijfsmiddelen die zowel zakelijk als privé worden gebruikt (gemengd gebruik) mogen naar keuze als ondernemingsvermogen op de balans worden gezet, dan wel als privévermogen buiten de onderneming blijven (keuzevermogen). Keuzevermogen dat op de ondernemingsbalans staat, kwalificeert vanaf 2025 alleen nog als ondernemingsvermogen voor de BOR/DSR voor zover dit vermogen daadwerkelijk binnen de onderneming wordt gebruikt.
De mate waarin een vermogensbestanddeel zakelijk of privé wordt gebruikt is niet altijd eenvoudig te bepalen. Daarom gaat deze nieuwe regel om doelmatigheidsredenen gelden voor vermogensbestanddelen met een waarde van minimaal 100.000 euro en een zakelijk gebruik van minder dan 90 procent op het moment van schenking/vererving van de onderneming.
De waardegrens geldt voor afzonderlijke bedrijfsmiddelen en dus niet voor een complex van bedrijfsmiddelen, zoals een wagenpark of het geheel aan kantoorelektronica. Bij een lagere waarde of bij een zakelijk gebruik van meer dan negentig procent, wordt het vermogensbestanddeel geheel als ondernemingsvermogen aangemerkt. Vermogensbestanddelen die niet voor bedrijfs- en privédoeleinden worden gebruikt, zoals overbodige machines of gebouwen, komen wel in aanmerking voor de faciliteiten. Hiervoor geldt wel de voorwaarde dat ze niet ter belegging worden aangehouden.
De dienstbetrekkingseis voor de DSR wordt afgeschaft. De dienstbetrekkingseis houdt in dat voor de DSR bij schenking de bedrijfsopvolger ten minste 36 maanden in dienst moet zijn van de onderneming die wordt geschonken. Omdat deze eis verder geen kwantitatieve of kwalitatieve invulling heeft - een nulurencontract kan al volstaan - maar wel leidt tot uitvoeringslasten en in sommige gevallen zelfs tot frustratie van bedrijfsoverdracht, laat het kabinet deze eis vervallen.
Om oneigenlijk gebruik te voorkomen - zoals een schenking aan zeer jonge kinderen - wordt een minimumleeftijd van 21 jaar ingevoerd voor zowel de BOR als de DSR bij schenking. Deze minimumleeftijd geldt echter niet bij vererving.
Bij de keuze voor de minimumleeftijd van 21 jaar heeft het kabinet laten meewegen dat een bedrijfsopvolger, na het bereiken van de meerderjarigheid, nog (extra) werk- en studie-ervaring zal opdoen. Hiervoor heeft het kabinet aansluiting gezocht bij de drie jaar van de dienstbetrekkingseis.
De toegang tot de BOR wordt verbreed voor kleine aandelenbelangen (ook box 3) wanneer er met een familiegroep een belang is van ten minste 25 procent. Elk belang, hoe klein ook, heeft toegang tot de BOR als de schenker of erflater aantoont al dan niet tezamen met zijn partner, en bloed- en aanverwanten in de neergaande lijn van de eerste familiaire aandeelhouder, een belang van ten minste 25 procent te hebben in het lichaam.
Verwaterde belangen hebben nu bij een minimumbelang van 0,5 procent toegang tot de BOR en DSR. Deze minimumeis komt te vervallen wanneer de verkrijger een bloed- of aanverwant in de neergaande lijn is van een van de rechtsvoorgangers. Hierdoor blijven familiebedrijven ondanks vergaande verwatering toegang houden tot de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten.
Het kabinet stelt de invoering van deze aanpassingen uit tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum. Vanwege de mogelijke ongeoorloofde staatssteun in deze maatregelen, is het kabinet van plan de Europese Commissie om goedkeuring voor de maatregelen te vragen. Daarnaast vindt het kabinet dat beide maatregelen de handhaafbaarheid enfraudebestendigheid van de BOR en DSR ingrijpend verslechteren en een groot risicovormen op procesverstoring in de uitvoering van de BOR en DSR. Deze risico's zijn volgens het kabinet strijdig met de doelstellingen eenvoud, doelmatig en uitvoerbaar die het kabinet nastreeft met het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2025.
Uit de op 11 oktober 2024 verschenen Nota naar aanleiding van het verslag blijkt dat de staatssecretaris bereid is het verzoek aan de Europese Commissie (EC) om goedkeuring voor deze twee verruimende maatregelen specifiek voor familiebedrijven uit te stellen tot er nader overleg is geweest met betrokken stakeholders en meer inzicht is verkregen in soortgelijke regelingen van andere lidstaten. Het kabinet is overigens niet optimistisch over de waarschijnlijkheid van de goedkeuring. Als de EC geen goedkeuring geeft, treden de maatregelen niet in werking, maar het kabinet is bereid om naar alternatieven te kijken. Komt de goedkeuring wel, dan zou de invoeringsdatum vermoedelijk per 1 januari van het eerstkomende jaar zijn, dus minimaal een jaar later dan 2025.
Bij amendement heeft de Tweede Kamer op 14 november 2024 het wetsvoorstel zo aangepast dat zowel de hiervoor beschreven twee verruimende maatregelen uit de Wafb 2024 als de maatregel uit Wafb 2025 tot beperking van de toegang tot de BOR en DSR ab tot gewone aandelen met een belang van 5% van het geplaatste kapitaal (zie hierna) tegelijkertijd inwerkingtreden. Als in 2025 goedkeuring van de Europese Commissie wordt verkregen voor de maatregelen voor familiebedrijven, kunnen alle maatregelen per 1 januari 2026 tegelijk ingaan. Geeft de Europese Commissie geen goedkeuring, dan kan de periode tot 2026 gebruikt worden om de maatregelen eventueel te herzien.
Daarnaast heeft de Tweede Kamer een motie over het zo spoedig mogelijk repareren van technische omissies in de wettekst van de Successiewet ten aanzien van de BOR. Het betreft de technische omissies in het vorig jaar aangenomen amendement bij Wafb 2024, waarin de twee specifiek voor familiebedrijven verruimende maatregelen zijn opgenomen. Deze motie verzoekt de regering deze technische omissies zo snel mogelijk te repareren en daarmee in lijn te brengen met de oorspronkelijke bedoeling om de continuïteit van familiebedrijven te waarborgen.
Uitgangspunt is dat BOR en DSR alleen van toepassing zijn voor gewone aandelen met ten minste 5%-belang. Ten aanzien van de inwerkingtredingsdatum, zie daarvoor de opmerkingen bij onderdeel 5.
De achtergrond van deze maatregel ligt in de doelstelling van de BOR en DSR, namelijk voorkomen dat belastingheffing bij reële bedrijfsoverdrachten de continuïteit van de onderneming in gevaar brengt. Naar mening van het kabinet zijn de BOR en DSR voor kleine aandelenbelangen niet nodig voor deze doelstelling. Bij een aanmerkelijk belang dat kleiner is dan 5 procent van het geplaatste kapitaal komt de continuïteit van ondernemingen naar het kabinetsoordeel niet in gevaar. Deze groep verkrijgers zou eerder vergelijkbaar zijn met beleggers.
Met deze maatregel wordt toepassing van de BOR en DSR beperkt tot gewone aandelen waarbij de erflater of schenker, al dan niet tezamen met de partner, een belang in de vennootschap heeft van ten minste 5 procent van het totale geplaatste kapitaal.
Hierdoor zijn de BOR en DSR niet van toepassing op opties op aandelen, winstbewijzen, aanmerkelijkbelangpakketten van minder dan 5 procent van het geplaatste kapitaal, lidmaatschapsrechten in coöperaties, tracking stock, fictieve aanmerkelijkbelangpakketten en aanmerkelijkbelangpakketten die onder de meesleepregel vallen.
Uit de op 11 oktober 2024 verschenen Nota naar aanleiding van het verslag blijkt dat er geen overgangsrecht komt voor rechten die worden uitgesloten van de faciliteiten, zoals opties of winstbewijzen. Het overgangsrecht blijft beperkt tot tracking stocks.
De BOR en de DSR blijven wel gelden voor preferente aandelen die in het kader van een gefaseerde bedrijfsopvolging zijn uitgegeven. Om te kwalificeren, moeten de preferente aandelen die zijn gecreëerd in het kader van een gefaseerde bedrijfsopvolging een omzetting zijn van gewone aandelen met een belang van ten minste 5 procent van het totale geplaatste kapitaal. Het blijft dus wel mogelijk om gedurende het leven een bedrijfsopvolgingsstructuur te creëren waarbij de opvolgende generatie al gaat meedelen in de resultaten van de onderneming.
Om te verduidelijken wat preferente aandelen zijn, is het voorstel dit in de wet te definiëren als “aandelen met voorrang ten aanzien van de winstverdeling of liquidatieopbrengsten”. Voor aandelen met kenmerken van zowel preferente als gewone aandelen, zogenoemde hybride aandelen, heeft het kabinet bij Nota van wijziging de behandeling nader ingevuld: “Indien een aandeel slechts voor een deel van het aan het aandeel verbonden vermogen die voorrang kent, wordt enkel dat deel van het aandeel aangemerkt als preferent aandeel”. Voor de toepassing van de BOR en DSR worden hybride aandelen voor een deel aangemerkt als een preferent aandeel en voor een deel als een niet-preferent aandeel. Het deel dat als niet-preferent aandeel is aangemerkt, kan voor de faciliteiten kwalificeren mits aan de voorwaarden voor de toepassing van de faciliteiten wordt voldaan. Voor het als preferent aandeel aangemerkte deel blijft gelden dat het alleen kan kwalificeren als dit deel is ontstaan en uiteindelijk wordt verkregen in het kader van een gefaseerde bedrijfsopvolging.
Ook blijft het mogelijk om een vruchtgebruik of blooteigendom van de gewone aandelen onder de BOR en DSR te brengen.
De bezits- en voortzettingseis vervullen een essentiële functie bij het doel om de BOR te beperken tot reële bedrijfsopvolgingen. Uit evaluatie is echter gebleken dat deze eisen in de praktijk bijzonder complex kunnen zijn en op gespannen voet kunnen staan met de bedrijfseconomische realiteit. Daarom is het voorstel om de bezits- en voortzettingseis aan te passen.
De bezitseis houdt in dat de ondernemer die zijn onderneming schenkt of nalaat bij overlijden deze onderneming gedurende een bepaalde periode moet hebben gedreven, om het ondernemingsvermogen onder de BOR te kunnen brengen. In het geval van een schenking geldt een periode van vijf jaar. In het geval van vererving een periode van één jaar. Deze termijnen blijven ongewijzigd.
Echter, in de praktijk hadden deze termijnen tot gevolg dat gedurende deze periodes (met name in de situatie van schenking van ondernemingsvermogen) er weinig mogelijk was als het ging om herstructureringen. De bezitstermijn zou dan namelijk (gedeeltelijk) opnieuw gaan lopen. Op basis van de voorstellen wordt er nu aanmerkelijk meer mogelijk op dit vlak. Zo leidt een verandering in de juridische structuur of de rechtsvorm van de onderneming er voortaan niet meer toe dat de termijn opnieuw gaat lopen.
Een belangrijke voorwaarde hiervoor is dat de subjectieve gerechtigdheid van de schenker of erflater als gevolg van dergelijke herstructureringen niet wijzigt. Verder worden de mogelijkheden voor fusies en splitsingen verruimd, alsmede de mogelijkheden om aandelen om te vormen (bijvoorbeeld verlettering van aandelen), uit te geven of in te kopen, steeds onder de voorwaarde dat de subjectieve gerechtigdheid van de schenker of erflater niet wijzigt.
Andere versoepelingen - meer van technische aard - betreffen de situatie waarbij het ondernemingsvermogen vererft met gebruik van een zogenaamde tweetrapsmaking (de bezitstermijn wordt dan getoetst bij de bezwaarde bij de eerste making) en de situatie waarin de schenker binnen 180 dagen na de schenking overlijdt (waardoor de schenking wordt aangemerkt als verkrijging krachtens erfrecht).
Ook niet onbelangrijk te vermelden is dat het kabinet heeft besloten om geen wetsaanpassing door te voeren naar aanleiding van een aantal arresten van de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft beslist dat voor uitbreidingsinvesteringen geen nieuwe bezitstermijn gaat lopen als de uitbreidingsinvesteringen “opgaan” in de bestaande onderneming.
De voorzettingseis houdt kort gezegd in dat degene die een belang in de onderneming verkrijgt (de bedrijfsopvolger) de onderneming gedurende een bepaalde periode moet voorzetten om gebruik te kunnen maken van de BOR. Doet hij dit niet, dan vervalt de BOR alsnog.
De voortzettingstermijn wordt per 1 januari 2025 verkort van vijf jaar naar drie jaar, voor verkrijgingen vanaf 1 januari 2025. Daarnaast wordt de voortzettingstermijn per 1 januari 2026 versoepeld. Een verkrijger krijgt hierdoor eerder mogelijkheden voor wijzigingen in de juridische structuur en zijn bedrijfsvoering. Voor de voortzettingstermijn wordt ook een aantal knelpunten bij herstructureringen weggenomen. Het uitgangspunt van de versoepeling is dat een verandering van de juridische structuur of rechtsvorm van een onderneming het voldoen aan de voortzettingseis niet belemmert.
Een belangrijke voorwaarde hierbij is dat de subjectieve gerechtigdheid van de bedrijfsopvolger als gevolg van dergelijke herstructureringen niet wijzigt. Deze versoepeling maakt het mogelijk om op indirect niveau via verkoop of een ruisende of geruisloze fusie of splitsing een herstructurering door te voeren of om indirect gehouden aandelen om te vormen in letteraandelen, zonder gevolgen voor de voortzettingstermijn.
De bedoeling van deze maatregel is om te voorkomen dat personen op hogere leeftijd met groot vermogen een deel hiervan (kunstmatig) omzetten in kwalificerend ondernemingsvermogen, dat vervolgens met gebruikmaking van de BOR kan overgaan op de verkrijger. Volgens het kabinet is in dergelijke situaties geen sprake van een reële bedrijfsopvolging.
De maatregel houdt in dat bij een erflater of schenker die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, de vereiste bezitstermijn voor een onderneming of aanmerkelijk belang geleidelijk langer wordt. De bezitstermijn houdt in dat de overdrager de onderneming ten minste een bepaalde termijn in bezit had. De bezitstermijn in reguliere situaties is één jaar bij overlijden en vijf jaar bij schenking.
Voor ondernemingen die vererven of worden geschonken door een ondernemer die meer dan twee jaar ouder is dan de AOW-gerechtigde leeftijd, neemt deze bezitstermijn geleidelijk toe. De geleidelijke toename van de bezitstermijn is zes maanden per extra verstreken jaar.
De toelichting geeft het voorbeeld van iemand die 69 wordt op 1 januari 2026 en een dag later een onderneming start. Wanneer deze ondernemer vervolgens op 80-jarige leeftijd overlijdt, dan is de reguliere bezitstermijn van één jaar opgelopen vanaf 69 jaar (AOW-leeftijd + 2 jaar) tot overlijden, dus gedurende 11 jaar, met een half jaar per jaar. Daarmee zou de bezitstermijn op 6,5 jaar komen (1 jaar + 0,5 x 11 jaar = 6,5 jaar
Met deze maatregel beoogt het kabinet te voorkomen dat vaker dan één keer de BOR wordt toegepast op dezelfde onderneming. Dat is bijvoorbeeld mogelijk als iemand een onderneming schenkt met toepassing van de BOR, die onderneming na de voortzettingstermijn terugkoopt met beleggingsvermogen en na een nieuwe voorzettingstermijn wederom schenkt met toepassing van de BOR. Het kabinet acht dit onbedoeld gebruik van de BOR.
De voorgestelde maatregel sluit toepassing van de BOR uit voor zover de onderneming op enig eerder moment in bezit is geweest van de verkrijger. De maatregel geldt ongeacht de relatie tussen de overdrager en de verkrijger. De uitsluiting is maximaal het bedrag van de overdrachtsprijs die betrekking had op het ondernemingsvermogen in de verkochte onderneming. De maatregel is ook van toepassing als de verkregen onderneming op enige wijze een voortzetting is van de verkochte onderneming.
Opvallend is dat het niet relevant is of de verkrijger de BOR bij de eerste overdracht heeft toegepast. Indien de BOR niet is toegepast bij de eerste overdracht, is er immers geen sprake van dubbele toepassing van de BOR.
Wanneer aandelen samen met een ter beschikking gestelde onroerende zaak worden overgedragen, is de BOR van toepassing op de aandelen en het pand. Bij de berekening van de hoogte van de BOR-vrijstelling werden eventuele schulden die op dit pand zien echter niet meegenomen. Het kabinet zet deze omissie recht door de BOR van toepassing te laten zijn op het saldo van de waarde van het pand en de bijbehorende schulden.
Tax partner en Family Business Leader, PwC Netherlands
Tel: +31 (0)62 295 34 75