Initiatiefwetsvoorstel progressieve vermogensbelasting 2024

18/07/22

Dit artikel is voor het laatst geüpdatet op 21 maart 2023 naar aanleiding van het advies van de Raad van State.

Op 13 juli 2022 hebben de Tweede Kamerleden Nijboer (PvdA), Alkaya (SP), Van Raan (PvdD) en zelfstandig lid Gündogan een initiatiefwetsvoorstel ingediend voor een progressieve vermogensbelasting. Deze ‘Wet vermogensbelasting 2024’ heeft onder meer als doel vermogensongelijkheid te beperken door per 1 januari 2024 een progressieve heffing in te voeren op vermogensbestanddelen die niet reeds onderdeel zijn van de heffing in box 1 of box 2 van de inkomstenbelasting. Op 15 maart heeft de Afdeling advisering van de Raad van State het advies over dit wetsvoorstel uitgebracht.

Wat betekent dit voor u?

Het is afwachten in hoeverre de initiatiefnemers het advies van de Raad van State gaan overnemen in hun initiatiefwetsvoorstel. Verder is het de vraag is of dit wetsvoorstel op brede steun kan rekenen. In 2022 heeft de landsadvocaat aan het ministerie van Financiën een advies uitgebracht over de vraag of een eventueel voor de jaren 2023 en 2024 in te voeren vermogensbelasting strijdig zou zijn met het grondrecht op ongestoord genot van eigendom. Volgens dit advies zal een dergelijke heffing niet op brede steun rekenen omdat het op dezelfde bezwaren zal stuiten als het huidige box 3-stelsel en het risico bestaat dat de Hoge Raad de vermogensbelasting strijdig zal achten met het recht op ongestoord genot van eigendom. Als belastingplichtigen die met hun vermogensbestanddelen, zoals spaargeld, lagere vermogensinkomsten kunnen realiseren dan het geldende tarief, leidt de vermogensbelastingheffing er namelijk in feite toe dat ze moeten interen op hun vermogen. Dit is een knelpunt waar ook de Afdeling advisering van de Raad van State op wijst. Hoewel het advies van de landsadvocaat niet specifiek ziet op het initiatiefwetsvoorstel progressieve vermogensbelasting gaat de argumentatie in het advies ook op voor het initiatiefwetsvoorstel.

Als dit initiatiefwetsvoorstel wordt aangenomen dan krijgt u naast een nieuwe box 3-heffing op basis van werkelijk rendement van uw vermogen te maken met een vermogensbelasting van één tot vijf procent over (een deel van) uw vermogensbestanddelen bij een vermogen boven de 100.000 euro per persoon, met uitzondering van uw eigen woning en aanmerkelijkbelangaandelen. De initiatiefnemers hopen hiermee de vermogende huishoudens zwaarder te belasten en daarmee de vermogensongelijkheid te verkleinen. 

De initiatiefnemers geven echter aan aan dat zij zich ervan bewust zijn dat ‘dit wetsvoorstel in dit stadium een imperfecte vermogensbelasting is’. Er moet dus nog het nodige aan bijgeschaafd worden, zoals ook uit het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State blijkt. Het kabinet zal nog met een reactie komen op dit voorstel.

Wij houden het verloop van het initiatiefwetsvoorstel scherp in de gaten en zullen u daarover informeren. 

Belasten van vermogen naast box 3-heffing

Het initiatiefwetsvoorstel komt voort uit een al langer lopende maatschappelijke discussie over de vermogensverdeling in Nederland. De directe aanleiding voor het initiatiefwetsvoorstel is het Kerstarrest inzake box 3. Daarin oordeelde de Hoge Raad dat de forfaitaire rendementsheffing in box 3 te ver af stond van het daadwerkelijk genoten rendement en dat daarmee fundamentele rechten van belastingplichtigen werden geschonden. De Hoge Raad biedt rechtsherstel door het werkelijke rendement in de heffing te betrekken. Volgens de initiatiefnemers is de box 3-heffing daarmee op losse schroeven komen te staan en dreigt de vermogensongelijkheid verder toe te nemen. Met het initiatiefwetsvoorstel menen zij gewone spaarders te ontzien en de hogere vermogens te belasten, waarmee de vermogensongelijkheid wordt verkleind. 

Dat vermogensongelijkheid op dit moment de politiek bezighoudt staat buiten kijf. Naast dit initiatiefwetsvoorstel kondigde het kabinet in de Voorjaarsnota aan in augustus 2022 de verhouding tussen belasting op arbeid en die op vermogen onder de loep te nemen. In dit verband wijzen wij op het IBO-rapport over vermogensverdeling en onze analyse in het Belastingnieuwsartikel: ‘IBO-rapport: fiscale opties voor betere vermogensverdeling’.

Hierna zetten wij voor u de hoofdlijnen van het initiatiefwetsvoorstel op een rij.

Grondslag

Het initiatiefwetsvoorstel beoogt een volwaardige vermogensbelasting te introduceren. De grondslag voor deze nieuwe heffing sluit echter aan bij de huidige box 3-heffing. De beoogde belasting ziet op spaargeld, beleggingen, onroerend goed, cryptomunten en andere zaken die een waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigen. Anders dan bij box 3 is het vermogen op zichzelf de grondslag en niet het (veronderstelde) inkomen of rendement daaruit. 

Schulden leiden als hoofdregel tot verlaging van de belastbare grondslag, waarbij wordt aangesloten bij het huidige box 3-stelsel. De eigen woning en aanmerkelijkbelangaandelen zijn vrijgesteld van de nieuwe belasting. Die vermogensbestanddelen blijven in respectievelijk box 1 en box 2. Verder geldt er een vrijstelling van 100.000 euro per persoon (200.000 euro als er sprake is van fiscale partners). Pensioenvermogens vallen niet onder de regeling.

Het wetsvoorstel sluit voor de waardering van bezittingen en schulden aan bij de huidige waardering van de rendementsgrondslag in box 3. Het uitgangspunt is daarmee in de regel de waarde economisch verkeer met als peildatum het begin van het kalenderjaar.

Tarief

Er wordt een progressief tarief gehanteerd. Dit ziet er als volgt uit:

Vermogen Tarief
€ 0 - € 100.000 Vrijgesteld
€ 100.000 - € 500.000 1%
€ 500.000 - € 1.000.000 2%
€ 1.000.000 - € 2.000.000 3%
€ 2.000.000 - € 5.000.000 4%
Boven € 5.000.000 5%

Samenhang met een nieuw box 3-stelsel

Ter vervanging van box 3 denkt het kabinet momenteel na over een vermogensaanwasbelasting, waarbij jaarlijks ook wordt geheven over de reguliere inkomsten zoals dividend, rente en huur. Het streven is om dit nieuwe box 3-stelsel gebaseerd op werkelijk rendement in 2026 in te voeren. Sinds 1 januari 2023 geldt een overgangsregime. Lees meer hierover op onze speciale pagina Wegwijzer box 3, onder Box 3 en particulieren). 

De initiatiefnemers van het wetsvoorstel voor een vermogensbelasting zijn van mening dat een ‘echte’ vermogensbelasting naast een vermogensaanwasbelasting in box 3 kan bestaan. Omdat niet het inkomen uit vermogen wordt belast, maar het vermogen zelf, is de grondslag en daarmee het karakter van deze belasting in hun visie significant anders. 

Advies Raad van State

Het wetsvoorstel beoogt bij te dragen aan het matigen van de vermogensongelijkheid in Nederland en aan het genereren van een stabiele belastingopbrengst via een regeling die uitvoerbaar is voor de Belastingdienst en die begrijpelijk en uitlegbaar is. 

Volgens de Afdeling advisering van de Raad van State worden deze doelen in zeer beperkte mate bereikt. Omdat de beperkte grondslag het beeld kan oproepen dat middengroepen worden aangepakt en zeer vermogenden worden ontzien, doet dit in de visie van de Afdeling afbreuk aan de begrijpelijkheid, uitlegbaarheid en acceptatie van de regeling. Uit de uitvoeringstoets van de Belastingdienst blijkt dat het wetsvoorstel op de korte termijn niet ingevoerd kan worden en het in ieder geval niet uitvoerbaar is per de beoogde inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2024. Voor de langere termijn laat de uitvoeringstoets zien dat de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de regeling vragen oproepen. De Belastingdienst verwacht dat de impact van het voorstel maatschappelijk ingrijpend kan zijn en problemen kan oproepen voor compliance en het doenvermogen van belastingplichtigen.

Verder ontbreekt volgens de Afdeling een nadere motivering van het wetsvoorstel in het licht van het recht op ongestoord genot van eigendom. Een inbreuk op dit recht is slechts toegestaan als er een redelijke mate van evenredigheid bestaat tussen de gehanteerde middelen en het nagestreefde doel. De kans bestaat dat de belastingplichtige niet over voldoende vermogensinkomsten beschikt om de belasting over het vermogen te kunnen voldoen en dus op zijn of haar vermogen moet interen. Daarbij spelen de volgende factoren een rol: de aard van het vermogen, de hoogte van de tarieven en de omstandigheid dat de heffing van vermogensbelasting plaatsvindt naast de heffing van inkomstenbelasting over box 3-inkomen. 

De Afdeling constateert dat de voorgestelde tarieven hoog zijn, zowel vergeleken met het tarief van 0,7 procent onder de per 2001 afgeschafte Wet op de vermogensbelasting 1964, als de tarieven in internationaal en EU-verband. Bovendien ontbreekt een anticumulatieregeling, zoals de vroegere Nederlandse vermogensbelasting kende, de zogenoemde 68%-regeling. Hierdoor kon de gecombineerde heffing van inkomstenbelasting en vermogensbelasting niet meer dan 68 procent van de inkomsten uit vermogen bedragen. Een combinatie van een box 3-inkomstenbelasting en een vermogensbelasting kan ertoe leiden dat deze gecombineerde heffing op stelselniveau de proportionaliteitstoets niet doorstaat. Het maximeren van beide belastingen, vergelijkbaar met 68%-regeling in de vroegere Nederlandse vermogensbelasting, kan daarvoor een oplossing bieden. Maximering maakt de heffing echter complexer en trekt een wissel op de uitvoeringscapaciteit van de Belastingdienst.

Contact

Jan Nieuwenhuizen

Jan Nieuwenhuizen

Senior Manager, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)63 009 60 77

Pjotr Anthoni

Pjotr Anthoni

Senior Tax Manager Knowledge Centre, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)61 091 73 45

Mitra Tydeman

Mitra Tydeman

Senior Tax Manager Knowledge Centre, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)63 024 66 06

Volg ons