30/06/23
Het vervolgonderzoek naar de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten levert een extra maatregel op, in aanvulling op de reeds aangekondigde acht maatregelen vanuit de Voorjaarsnota. De nieuwe maatregel is de introductie bij schenkingen van een minimumleeftijd van 21 voor de bedrijfsopvolger om gebruik te kunnen maken van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten.
In de Kamerbrief van 29 juni 2023 over de uitkomsten van het vervolgonderzoek worden voor een belangrijk deel de maatregelen die al waren aangekondigd in de Voorjaarsnota onderbouwd. Zie voor die maatregelen ook het eerdere Belastingnieuwsbericht ‘Bedrijfsopvolgingsfaciliteiten vanaf 2025 versoberd’. Daarnaast worden verschillende vervolgonderzoeken aangekondigd voor de uitwerking van specifieke maatregelen, zoals de versoepeling van de bezits- en voortzettingseis. Ten slotte bevestigt de staatssecretaris in de Kamerbrief opnieuw dat het kabinet achter de doelstelling van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) en doorschuifregeling in de inkomstenbelasting (DSR) staat.
De huidige fiscale faciliteiten voor bedrijfsopvolging worden komende jaren versoberd. Met ingang van 2024 wordt aan derden verhuurd vastgoed standaard gekwalificeerd als beleggingsvermogen, waardoor dit buiten de toepassing van de faciliteiten valt. Daarnaast volgen in 2025 en 2026 meerdere maatregelen die de bedrijfsopvolgingsregeling ingrijpend zullen veranderen.
Het kabinet is o.a. voornemens om de vrijstelling voor de schenk- en erfbelasting aan te passen in 2025, waarbij tot een waarde van de onderneming van 1,5 miljoen euro 100 procent is vrijgesteld en voor het meerdere 70 procent (in plaats van nu 83 procent). Daarnaast wordt in 2025 niet langer vereist dat de bedrijfsopvolger ten minste drie jaar in dienst van de onderneming was. Daarentegen wordt dan wel bij schenkingen een minimumleeftijd van 21 jaar voor de bedrijfsopvolger geïntroduceerd. Verder is het plan om met ingang van 2026 de bezits- en voortzettingseis te versoepelen, hoe dat er precies komt uit te zien wordt nog onderzocht.
De voorgenomen wijzigingen voor 2025 en 2026 zijn nog niet definitief, maar kunnen wel een aanzienlijke impact hebben. Het is daarom verstandig om hier in uw bedrijfsopvolgingsplannen alvast rekening mee te houden.
In de Voorjaarsnota waren acht maatregelen voor aanpassing van de BOR en DSR aangekondigd. In aanvulling daarop zijn in de Kamerbrief de voorlopige ingangsdata bekendgemaakt.
Hieronder vindt u een beknopte samenvatting van de belangrijkste uitkomsten van het vervolgonderzoek en de daaraan gekoppelde maatregelen.
De beperking om keuzevermogen alleen te doen kwalificeren voor de BOR en DSR voor zover dat voor bedrijfsdoeleinden in de onderneming wordt gebruikt, is om deze faciliteiten gelijker te doen uitwerken.
Keuzevermogen kwalificeert alleen voor de BOR en DSR voor zover die bedrijfsmiddelen voor bedrijfsdoeleinden in de onderneming worden gebruikt. De bedoeling is om deze faciliteiten gelijker te doen uitwerken met gevallen waarin wordt verkregen in niet-ondernemingssituaties. Ter beperking van uitvoerings- en administratieve lasten wordt voorgesteld om deze maatregel alleen toe te passen op vermogensbestanddelen met een WEV van minimaal 100.000 euro op het moment van verkrijging en een gebruik voor andere dan ondernemingsdoelen van meer dan 10 procent.
Ter voorkoming van oneigenlijk gebruik vindt het kabinet het wenselijk om bij schenkingen een minimumleeftijd van 21 voor de bedrijfsopvolger in te voeren, zowel voor de BOR als voor de DSR. Dit is een nieuwe maatregel met als beoogde ingangsdatum 1 januari 2025.
Belangen met een "zeer beperkte kapitaaldeelname" zijn minder relevant voor de continuïteit van de onderneming, denk aan een belang van 0,01 procent van het totaal geplaatste kapitaal dat ten minste 5 procent uitmaakt van een soort. Toegang voor die belangen tot de BOR en DSR sluit naar mening van het kabinet niet aan bij de doelstelling.
Daarom wordt voorgesteld om de toegang tot de BOR en DSR te beperken tot reguliere aandelen die volledig meedelen in de winstgerechtigdheid en liquidatieopbrengst met een belang van ten minste 5 procent. NB: de regelingen voor verwatering (een indirect ab van ten minste 0,5 procent dat uitsluitend is verwaterd door vererving, huwelijksvermogensrecht of schenking) en voor preferente aandelen die in het kader van een gefaseerde bedrijfsoverdracht zijn uitgegeven zijn hiervan uitgezonderd.
De wijze waarop de bezits- en voortzettingseis wordt versoepeld, wordt weinig concreter. Het uitgangspunt zou worden om aan te sluiten bij de gerechtigdheid van de onderneming. Daardoor zouden deze eisen niet langer een belemmering moeten vormen bij wijzigingen in de structuur van de onderneming, bijvoorbeeld bij verhangingen en splitsingen/fusies, waarbij de gerechtigdheid/het belang van de aandeelhouder tot de onderneming materieel gezien niet wijzigt. Vanwege zorgen uit sectoren die een grote transitie ondergaan, waaronder ook de agro-sector, wil het kabinet een faciliteit invoeren bij ‘overheidsingrijpen’. Dit houdt in dat er geen strijd is met de bezits- en voortzettingseis wanneer een ondernemer in geval van overheidsingrijpen zijn onderneming staakt, voor zover hij het ondernemingsvermogen binnen drie jaar herinvesteert in een andere onderneming. In aanloop naar het Belastingplan 2025 zal het kabinet verder onderzoeken of nog andere aanpassingen in de bezits- en voortzettingseis nodig zijn om knelpunten op te lossen. Onderdeel van dat onderzoek is dus het inkorten van de vijfjaarstermijn voor de bezits- en voortzettingseis bij schenking. Er is nog geen nadere invulling gegeven voor reguliere situaties van uitbreiding of inkrimping tijdens de bezits- en voortzettingsperiode.
Ter bestrijding van 'rollatorinvesteringen' - op hoge leeftijd omzetten van regulier vermogen in kwalificerend ondernemingsvermogen - wordt gedacht aan een stapsgewijze verlenging van de bezitstermijn met een bepaalde termijn per jaar bóven de AOW-gerechtigde leeftijd tot een bepaalde maximale bezitstermijn.
Ter bestrijding van de 'dubbelBOR' - schenking onderneming aan kinderen, gevolgd door terugkoop, gevolgd door schenking van de onderneming - wordt gedacht aan een eis dat de verkochte onderneming qua juridische structuur en qua werkzaamheden niet dezelfde onderneming is als de eerder verkregen onderneming, maar deze wel op de een of andere manier een voortzetting is van de verkochte onderneming. Beide antimisbruikmaatregelen worden nog nader onderzocht en uitgewerkt.