30/05/24
In de jaren 2017 en 2018 verstrekt een werkgever in de levensmiddelenbranche haar werknemers dagelijks gratis, met een diëtiste afgestemde gezonde lunches. De verstrekking is onderdeel van haar Arbo-gezondheidsbeleid en zou daarom onder de gerichte vrijstelling voor arbovoorzieningen vallen en belastingvrij zijn. Waar Hof Den Haag van mening is dat dit niet kan, omdat de lunches geen direct verband houden met verplichtingen uit de Arbo-wet, stelt de Hoge Raad dat er wel ruimte is om de lunches onder de gerichte vrijstelling te laten vallen. Ook A-G Pauwels had eerder geconcludeerd dat de gerichte vrijstelling van toepassing was.
Hoewel in 2022 een wetswijziging is doorgevoerd ter beperking van de arbovrijstelling, biedt dit arrest volgens ons ook aanknopingspunten om na 2022 een ruimere uitleg van de arbovrijstelling te hanteren.
Volgens de regelgeving met ingang van 2022 zijn arboverstrekkingen gericht vrijgesteld wanneer deze direct samenhangen met verplichtingen die de werkgever heeft op grond van de Arbo-wet. Tot 2022 werd nog gesproken over rechtstreeks voortvloeien uit het arbobeleid. Volgens de staatssecretaris is dit enkel gewijzigd om expliciet duidelijk te maken dat alleen voorzieningen die direct verband houden met verplichtingen op grond van de Arbo-wet onder de gerichte vrijstelling vallen. Ook tot 2022 zou dit echter al hebben gegolden.
Het Hof Den Haag volgde eerder de lijn van de staatssecretaris door te stellen dat voorzieningen die in meer algemene zin het welzijn en de gezondheid van werknemers bevorderen niet onder de vrijstelling vallen.
Volgens A-G Pauwels volgt dit niet uit de oude wettekst van voor 2022. In de toelichting op die oude teksten is weliswaar het voorbeeld gegeven van de niet-kwalificerende verstrekking van een fiets, maar dat is volgens de A-G slechts een individueel voorbeeld dat bovendien strijdig is met het grotere aantal genoemde kwalificerende voorbeelden, die allen juist een bijdrage leveren aan de algemene gezondheid van werknemers.
De Hoge Raad volgt de conclusie van de A-G en verklaart het cassatieberoep gegrond op basis van een aantal overwegingen.
Op basis van de Arbo-wet heeft de werkgever verplichtingen om verzuim beperkende maatregelen te nemen. Soms zijn die heel concreet ingevuld zoals bij veiligheidskleding, maar vaak is dat ook niet het geval en heeft de werkgever eigen beleidsruimte. Dat geldt expliciet ook voor verzuimbeleid en het voorkomen van werkstress. Nu de fiscale arbovrijstelling is gekoppeld aan de verplichtingen uit de Arbo-wet, dient deze ook die beleidsruimte voor de werkgever te accepteren.
De huidige fiscale vrijstelling borduurt voort op (heel) oude vrijstellingen. De wijze waarop de wetgever de vrijstelling op diverse momenten tekstueel heeft aangepast is dusdanig onduidelijk en inconsistent dat deze niet tot een beperkende uitleg van de letterlijke tekst kan leiden. Hiervoor is niet van belang of de verstrekking van maaltijden tot een aanzienlijke privé-besparing leidt of dat de voorzieningen meer ziet op de bevordering van de gezondheid in het algemeen.
De verstrekking van de lunchmaaltijden door deze werkgever vloeien rechtstreeks voort uit het door haar gevoerde beleid. Dit beleid is aan te merken als arbeidsomstandighedenbeleid op grond van de Arbowet zoals opgenomen in de wettekst van de arbovrijstelling voor de jaren 2017 en 2018. De verstrekking van gezonde maaltijden in deze jaren valt dan ook onder de reikwijdte van de gerichte vrijstelling voor arbo-verstrekkingen in deze jaren.
Nu deze vrijstelling van toepassing is, wordt niet toegekomen aan de nihilwaardering die in andere situaties van toepassing is.
De AG en de Hoge Raad nemen heel duidelijk een positie in over de poging van de staatssecretaris om een - al dan niet beoogd ruime - fiscale arbovrijstelling in te perken. Doordat de wetgever de vrijstelling koppelt aan bepalingen uit een andere wet - de Arbo-wet - moet ook de uitleg van die wet worden gevolgd. Het is dan niet aan de fiscaliteit om de arboverplichtingen van de werkgever in te perken.
De Hoge Raad formuleert dit in onze ogen zodanig dat het gestelde ook kan worden doorvertaald naar de jaren na de beperking van de arbovrijstelling in 2022. En dat is een welkom signaal. Werkgevers moeten in de huidige arbeidsmarkt meer doen om het (psychisch) arbeidsverzuim laag te houden. Het lijkt ons ongewenst dat de werkgever vervolgens belasting moet betalen over de arbeidsvoorwaarden die ten doel hebben dat verzuim tegen te gaan. Dit arrest is een steun in de rug om dat gesprek met de Belastingdienst goed te kunnen voeren, mits uiteraard gekoppeld aan de feitelijke situatie bij die werkgever.