12/11/20
De Hoge Raad heeft in een civiele procedure geoordeeld dat voor de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst, de bedoeling van partijen geen rol speelt. Voor de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst, gaat het erom of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst.
De uitspraak van de Hoge Raad is van groot belang, niet alleen voor civiele procedures over de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst, maar ook voor de beoordeling van deze vraag voor de loonbelasting.
Tot nu toe kende vooral de civiele rechter belang toe aan de vraag of partijen de bedoeling hadden om wel of geen arbeidsovereenkomst te willen sluiten. Dit was vaste rechtspraak sinds het arrest Groen/Schoevers uit 1997. De Hoge Raad oordeelt nu in onderhavige kwestie dat niet van belang is of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Waar het om gaat, is of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst.
Deze staat vermeld in artikel 7:610 BW: de arbeidsovereenkomst is de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.
De Hoge Raad vervolgt dat eerst op basis van de zogenaamde Haviltex maatstaf moet worden vastgesteld welke rechten en plichten partijen zijn overeengekomen (uitleg). Na deze vaststelling moet dan beoordeeld worden of die overeenkomst de kenmerken heeft van een arbeidsovereenkomst (kwalificatie).
Dit uitgangspunt zal ook doorwerken in het belastingrecht. Ook daar zullen de Belastingdienst en rechter niet (meer) meewegen of het de bedoeling was van partijen om wel of niet een arbeidsovereenkomst te sluiten. Het komt echt aan op de overeengekomen rechten en verplichtingen.
Voor opdrachtgevers van zzp’ers geldt tot 1 januari 2021 het handhavingsmoratorium van de Wet DBA. Dit betekent dat de Belastingdienst op dit moment beperkt handhaaft op schijnzelfstandigheid. Bij schijnzelfstandigheid is in feite sprake van een arbeidsovereenkomst, waardoor loonheffingen moeten worden afgedragen. De handhaving zou per 2021 echter wel aangescherpt kunnen worden. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt dat het om de feitelijke afspraken binnen de samenwerking gaat, en niet om de door partijen gewenste kwalificatie.
Om opdrachtgevers met de beoordeling van de arbeidsrelatie te helpen, werkt het kabinet aan een webmodule die opdrachtgevers op basis van de overeengekomen rechten en verplichtingen duidelijkheid over de kwalificatie van de samenwerking moet geven. Deze webmodule is echter nog in ontwikkeling. Naar verwachting wordt nog dit jaar meer bekend over de start van een pilot met de webmodule en over het vervolg van het handhavingsmoratorium.