06/11/24
Dit artikel is voor het laatst bijgewerkt op 26 november 2024.
Nog even en dan is het 2025. Welke acties moet u nog voor het eind van dit jaar nemen of juist uitstellen tot volgend jaar om fiscale faciliteiten te benutten?
Wij hebben een selectie gemaakt van de belangrijkste actuele fiscale tips en aandachtspunten voor uzelf en uw organisatie. Onze selectie is gebaseerd op het pakket Belastingplan 2025 dat op 14 november 2024 door de Tweede Kamer is aangenomen. De Eerste Kamer stemt over het pakket op 17 december 2024. Ook tips aan de hand van eerdere of andere lopende wetsvoorstellen, goedkeuringen en beleidsbesluiten komen aan bod.
De huidige box 2 heeft twee schijven. De eerste schijf belast tot 67.000 euro aan box 2-inkomsten (voor fiscale partners 134.000 euro) tegen een tarief van 24,5 procent en voor de tweede schijf geldt een tarief van 33 procent over het meerdere. In het Belastingplan 2025 is voorgesteld om het hoge box 2-tarief (in 2025 vanaf 67.804 euro) te verlagen naar 31 procent. Neem dit in overweging bij het uitkeren van dividend. Zo kan het voordelig zijn om een uitkering van een groot dividend in 2025 te doen, al is het ook dan verstandig in 2024 het lagere tarief in de eerste schijf te benutten door dit jaar al 67.000 euro uit te keren.
Als u in 2024 geen dividend uit uw vrijgestelde beleggingsinstelling (VBI) uitkeert, krijgt u voor de inkomstenbelasting te maken met een forfaitair rendement van 6,04 procent (2024) over de waarde in het economische verkeer van de VBI. Voor zover u wel dividend uitkeert, kunt u het forfaitaire rendement daarmee verrekenen. Over het forfaitaire rendement of het uitgekeerde dividend bent u 24,5 procent box 2-heffing verschuldigd tot een bedrag van 67.000 en 33 procent over het meerdere. Als u een dividend uitkeert dat gelijk is aan het forfaitaire rendement, leidt dit niet tot een hogere box 2-heffing. Het uitgekeerde dividend verhoogt wel uw vermogensgrondslag voor box 3.
Schulden van directeur-grootaandeelhouders (dga's) en hun partner aan de eigen bv voor zover die meer bedragen dan 500.000 euro zijn in 2024 belast in box 2 als dividenduitkering tegen 24,5 procent tot een bedrag van 67.000 en 33 procent over het meerdere. Dat geldt ook voor schulden van bloed- en aanverwanten en hun partner. Bestaande en nieuwe eigenwoningschulden zijn uitgezonderd voor deze maatregel. Het kan voor u als dga verstandig zijn om eventuele bovenmatige leningen af te bouwen. Het toetsmoment van deze regeling is steeds 31 december. Zie ook ‘Dga’s moeten belasting betalen over bovenmatige leningen’.
Wanneer u een grote niet-zakelijke gift doet vanuit uw bv aan een anbi of steunstichting sbbi, dan komt deze onder voorwaarden in aanmerking voor de giftenaftrek voor de vennootschapsbelasting. De aftrek bedraagt ten hoogste 50 procent van de winst, met een maximum van 100.000 euro. Het meerdere wordt tot 1 januari 2025 niet als een uitdeling aan u privé aangemerkt, zodat u hierover geen box 2-heffing en dividendbelasting hoeft te betalen, de zogeheten regeling ‘geven uit de vennootschap’.
Hebt u een sterk wisselend inkomen uit werk en woning? Dan betaalt u waarschijnlijk meer belasting dan wanneer u dat inkomen gelijkmatig verdeeld krijgt over de jaren. U kunt dan in aanmerking komen voor de middelingsregeling. Met middeling berekent u uw gemiddelde inkomen over drie aaneengesloten kalenderjaren. Dit is het middelingstijdvak. Vervolgens berekent u hoeveel belasting u per jaar moet betalen. Zijn de nieuwe belastingbedragen lager dan die van de eerdere aanslagen? Dan hebt u mogelijk recht op een teruggaaf. Het verschil moet echter groter zijn dan 545 euro. De middelingsregeling in de inkomstenbelasting is per 2023 afgeschaft. Dit houdt in dat 2022-2024 het laatste tijdvak is waarover middeling mogelijk is.
Ingeval van lage hypotheekrente en de wellicht hogere aftrekbare forfaitaire rente in box 3 op basis van de Overbruggingswetgeving box 3 (vanaf 2023) kan het fiscaal aantrekkelijk zijn om uw eigenwoningschuld niet in box 1 maar in box 3 te doen vallen. Afhankelijk van de situatie kan dat bijvoorbeeld door de voorwaarden van de lening op een bepaalde manier aan te passen of door de lening tijdelijk af te lossen en vervolgens een nieuwe lening af te sluiten. Een dergelijke herfinanciering kan voordelig zijn vanwege het lagere tarief waartegen u de hypotheekrente in box 1 in aftrek kunt brengen (in 2024 tegen 36,97 procent en in 2025 tegen 37,48 procent) en de gefaseerde afschaffing van de ‘aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld’ (de wet Hillen). Een en ander geldt ook wanneer u uw eigenwoninglening herfinanciert bij uw eigen bv, waarbij u meer mogelijkheden hebt in de vormgeving van de lening. Let op dat u in box 3 ook heffing op basis van werkelijk rendement kunt toepassen in plaats van de Overbruggingswetgeving. Lees meer over box 3 op onze pagina Wegwijzer box 3.
Afhankelijk van uw vermogen en verwacht rendement kan het fiscaal gunstig zijn om uw vermogen onder te brengen in een bv (box 2) of in een vrijgestelde beleggingsinstelling (VBI; speciaal regime in box 2). Een VBI is een beleggingsinstelling die vrijgesteld is van de heffing van vennootschapsbelasting, zodat de voordelen die zij met haar beleggingen behaalt niet bij de VBI zelf belast zijn. Wel geldt jaarlijks een forfaitair rendement in box 2 van 6,04 procent (2024) over de werkelijke waarde van de VBI. In 2024 is het box 2 tarief 24,5 procent voor de eerste 67.000 euro inkomsten per persoon en 33 procent over het meerdere. In 2025 stijgt de grens van de eerste schijf naar 67.804 euro, maar daalt het tarief in de tweede schijf van 33 naar 31 procent. Let op dat toegang tot het VBI-regime vanaf 1 januari 2025 enkel open staat voor gereglementeerde instellingen in het kader van de Wet Financieel Toezicht. Lees daarover meer in ons Belastingnieuwsartikel. Zie voor meer over belastingtarieven en cijfers voor 2025/2024 onze factsheet Belastingcijfers.
Als u bezwaar hebt gemaakt tegen een of meer aanslagen inkomstenbelasting 2017 – 2020 dan hebt u als gevolg van het zogenoemde Kerstarrest van de Hoge Raad recht op rechtsherstel. Ook hebt u recht op rechtsherstel voor alle aanslagen over de jaren vanaf 2021. Dit rechtsherstel wordt verleend op basis van de forfaitaire spaarvariant. Als uw werkelijke rendementen echter lager zijn geweest dan de gehanteerde forfaits bij het rechtsherstel, dan hebt u recht op aanvullend rechtsherstel. Volgens de Hoge Raad moet de heffing in dat geval worden beperkt tot het werkelijk rendement. Degenen van wie de desbetreffende aanslag inkomstenbelasting op 6 juni 2024 al wel definitief vaststond, maar op 24 december 2021 nog niet, komen in aanmerking voor aanvullend rechtsherstel. Belastingplichtigen kunnen het werkelijk rendement aantonen met het formulier ‘Opgaaf Werkelijk Rendement’ (OWR), dat medio 2025 beschikbaar komt. Het invullen van het OWR-formulier wordt gezien als een verzoek tot ambtshalve vermindering. Lees meer op onze pagina Wegwijzer box 3.
Belastingplichtigen voor wie de aanslag inkomstenbelasting over 2019 op 24 december 2021 nog niet definitief vaststond, moeten vóór 31 december 2024 een verzoek om ambtshalve vermindering indienen om voor dat jaar recht te houden op aanvullend rechtsherstel. Een dergelijk verzoek moet namelijk binnen 5 jaar na afloop van het betreffende jaar worden ingediend. Het verzoek kunnen zij later onderbouwen met het OWR-formulier, dat medio 2025 beschikbaar komt. Lees meer op onze pagina Wegwijzer box 3.
Op Prinsjesdag 2022 is bekendgemaakt dat de overheid geen rechtsherstel gaat bieden aan de groep niet-bezwaarmakers voor zover de aanslagen voor de jaren 2017-2020 onherroepelijk vaststaan. Hebt u dus niet meegedaan aan het massaal bezwaar dan hebt u in beginsel geen recht op (aanvullend) rechtsherstel. Verzoeken om ambtshalve verminderingen zal de Belastingdienst afwijzen voor zover dat de toepassing van box 3 betreft. De Hoge Raad heeft bevestigd dat in dergelijke gevallen de aanslag definitief is komen vast te staan met het verlopen van de oorspronkelijke bezwaartermijn van zes weken. Er zijn toch veel mensen die een verzoek voor ambtshalve vermindering hebben ingediend en naar verwachting zullen er nog meer volgen. Daarom loopt nu een zogeheten ‘massaal bezwaar plus’-procedure waar alle niet-bezwaarmakers automatisch aan mee doen. Mocht deze procedure leiden tot rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers, dan zal de Belastingdienst dit rechtsherstel aan alle box 3-belastingplichtigen verlenen. De Belastingdienst heeft samen met belangenorganisaties vier proefzaken geselecteerd voor de ‘massaal bezwaar plus’-procedure. Lees meer op onze pagina Wegwijzer box 3.
Als u op de peildatum 1 januari 2024 groene beleggingen had, zowel in de vorm van spaartegoeden als overige bezittingen, kunt u gebruik maken van de vrijstelling groene beleggingen. De vrijstelling wordt per 2025 verlaagd van 71.251 euro (voor fiscale partners 142.502 in 2024) naar 26.312 euro (voor fiscale partners 52.624 euro). Daarnaast wordt ook de heffingskorting groene beleggingen per 2025 verlaagd van 0,7% naar 0,1% van het werkelijk in box 3 vrijgestelde bedrag aan groene beleggingen.
De bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in de inkomstenbelasting (DSR) en de schenk- en erfbelasting (BOR) gaan de komende jaren wijzigen. Zo gaat dan de 100%-vrijstelling in de schenk- en erfbelasting gelden voor ondernemingsvermogen met een waarde tot 1,5 miljoen euro (2024: ongeveer 1,3 miljoen) en daalt het vrijstellingspercentage over het meerdere van 83 procent naar 75 procent. De dienstbetrekkingseis in de inkomstenbelasting wordt afgeschaft. In plaats daarvan komt er bij schenking een minimumleeftijd voor de opvolger, voor zowel de schenk- en erfbelasting als de inkomstenbelasting. Ook gaat voor bedrijfsopvolgingen vanaf 1 januari 2025 een kortere voortzettingstermijn gelden, drie jaar in plaats van vijf. Zie voor alle wijzigingen ons Belastingnieuwsbericht ‘Vele aanpassingen bedrijfsopvolgingsregeling per 2025/2026’. Start daarom op tijd met het nadenken over uw wensen bij een bedrijfsopvolging, en houdt vervolgens rekening met de aangekondigde wijzigingen in de fiscale regels.
De beleggingsmarge in de DSR en BOR houdt in dat deze faciliteiten ook van toepassing zijn op beleggingsvermogen tot vijf procent van de waarde van het ondernemingsvermogen. Deze doelmatigheidsmarge in de BOR vervalt per 1 januari 2025. Voor de DSR zal de afschaffing later plaatsvinden. De afschaffing van de beleggingsmarge vergroot de noodzaak om nauwkeurig te kwalificeren wat ondernemingsvermogen is.
Bedrijfsmiddelen die u zowel zakelijk als privé gebruikt (gemengd gebruik) mag u naar keuze als ondernemingsvermogen op de balans zetten, dan wel als privévermogen buiten de onderneming houden (keuzevermogen). Keuzevermogen dat op de ondernemingsbalans staat, kwalificeert vanaf 2025 alleen nog als ondernemingsvermogen voor de BOR/DSR voor zover dit vermogen daadwerkelijk binnen de onderneming wordt gebruikt. Deze nieuwe regel gaat gelden voor elk afzonderlijk vermogensbestanddeel met een waarde van minimaal 100.000 euro en een zakelijk gebruik van minder dan 90 procent op het moment van schenking of vererving van de onderneming. U moet aannemelijk maken wat het eigen gebruik van het bedrijfsmiddel is. Dit kan aan de hand van een representatieve steekproef of bij voertuigen door de verhouding tussen het aantal zakelijke en niet-zakelijke kilometers te relateren aan het totale aantal kilometers dat is afgelegd. Het bijhouden van een kilometeradministratie is dus niet noodzakelijk.
Organisaties die zzp’ers inhuren, hebben met de inwerkingtreding van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelatie (Wet DBA) meer verantwoordelijkheid gekregen om de arbeidsrelatie met de zzp’er te beoordelen. Vanwege de onduidelijkheid over de Wet DBA is de handhaving hiervan de afgelopen jaren opgeschort. Momenteel vindt er slechts beperkt handhaving plaats in het geval van zogenaamde kwaadwillendheid of wanneer aanwijzingen niet binnen een redelijke termijn zijn opgevolgd. Per 1 januari 2025 wordt dit handhavingsmoratorium echter afgeschaft. Lees hierover meer in ons Belastingnieuwsbericht ‘Handhaving schijnzelfstandigheid per 2025’. Per 1 januari 2026 zal dan de wet Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden in werking treden. Hierover kunt u ook meer lezen in dit Belastingnieuwsbericht ‘Publicatie wetsvoorstel beoordeling arbeidsrelaties’.
Hebt u werknemers waarbij u de 30%-regeling al hebt toegepast in december 2022? Dan zullen zij onder het overgangsrecht van de 30%-regeling vallen, waardoor de aftopping van de 30%-regeling voor hen pas per 1 januari 2026 ingaat in plaats van per 1 januari 2024. Voor individuen die meer verdienen dan de WNT-norm (2024: 233.000 euro) kan het relevant zijn om onder dit overgangsrecht te vallen. Zie voor meer informatie ons Belastingnieuwsartikel ‘Maximering 30%-regeling’.
Wanneer een werknemer in Nederland woont en onder de voorwaarden van de 30%-regeling valt, kan in de aangifte inkomstenbelasting gebruik worden gemaakt van de partiële buitenlandse belastingplicht. Dat houdt in dat deze persoon voor box 2 en box 3 wordt gezien als buitenlands belastingplichtige, ondanks een fiscale woonplaats in Nederland. Voor bezittingen die buiten Nederland zijn gelegen wordt een expat onder voorwaarden dan (nog) niet belastingplichtig in Nederland. De partiële buitenlandse belastingplicht wordt per 1 januari 2025 afgeschaft. Hierdoor wordt een expat voor deze bezittingen in sommige gevallen wel belast in Nederland. Er geldt echter een overgangsregeling, waardoor een expat nog uiterlijk tot en met 31 december 2026 gebruik kan maken van deze fiscale regeling als die uiterlijk op 31 december 2023 al kon worden toegepast.
Per 1 januari 2025 wordt het percentage voor toepassing van de earningsstrippingmaatregel verhoogd van 20 procent naar 24,5 procent van de gecorrigeerde fiscale winst (fiscale EBITDA). Wij raden u aan om na te gaan of deze maatregel invloed heeft op de aftrekbaarheid van rentelasten voor uw onderneming. Lees meer over dit onderwerp in ons Belastingnieuwsartikel ‘Earningsstripping: aanpassing EBITDA-percentage en franchise’.
Met ingang van 1 januari 2025 zijn de meeste commanditaire vennootschappen (CV's) fiscaal transparant. Vanaf dat moment worden de commanditaire vennoten rechtstreeks in de belastingheffing betrokken voor de inkomsten- en vennootschapsbelasting. Wanneer de CV in 2024 nog belastingplichtig is en de zelfstandige belastingplicht van een CV eindigt, kan dit fiscale gevolgen hebben. De wetgever heeft overgangsbepalingen geïntroduceerd die per 1 januari 2024 in werking zijn getreden, zodat belastingplichtigen in beginsel een jaar de tijd hadden om te anticiperen op de wijzigingen. Wij raden aan om na te gaan of u nog gebruik kunt maken van deze overgangsbepalingen. Voor meer informatie, zie ons Belastingnieuwsbericht ‘Wijziging kwalificatie open cv en buitenlandse rechtsvormen’.
De voorwaarden waaronder een fonds als zelfstandig vennootschapsbelastingplichtig (non-transparant) fonds voor gemene rekening (fgr) kwalificeert, wijzigen per 1 januari 2025. Een fonds kwalificeert als non-transparant wanneer:
het fonds kan worden aangemerkt als een beleggingsfonds of fonds voor collectieve belegging in effecten; én
er sprake is van verhandelbare bewijzen van deelgerechtigdheid.
Een fonds dat niet aan deze voorwaarden voldoet, is transparant. Houd er rekening mee dat dan de vermogensbestanddelen van het fonds worden toegerekend aan én rechtstreeks belast bij de beleggers. In dat geval kunt u wellicht gebruik maken van een overgangsregeling. Lees meer hierover in ons Belastingbericht ‘Wijziging voor beleggen via beleggingsinstelling of –fonds’
Met ingang van 1 januari 2025 is de definitie van het fonds voor gemene rekening (fgr) aangepast. Een fgr is zelfstandig belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Een fonds kwalificeert niet als fgr als sprake is van een zogenoemd inkoopfonds.
Fondsen die wel de intentie hebben om te kwalificeren als inkoopfonds maar dit met ingang van ingang van 1 januari 2025 nog niet zijn, kunnen gebruik maken van overgangsrecht. Het fonds moet dan al vóór 1 januari 2025 het voornemen hebben om als inkoopfonds te gaan kwalificeren. Dit moet bijvoorbeeld blijken uit notulen of correspondentie.
De regeling voor vrijgestelde beleggingsinstellingen (vbi) wordt aangepast. Voor de vbi wordt het regime beperkt tot gereglementeerde fondsen per 1 januari 2025. Voor particulieren en families die met een kleine groep in een vbi beleggen, zou dit fonds zijn kwalificatie als zodanig kunnen verliezen. Als de vbi een naamloze vennootschap (nv) is, zou dat betekenen dat de nv na 1 januari 2025 regulier vennootschapsbelastingplichtig wordt. Als de vbi een fgr is, zou dat betekenen dat deze transparant wordt, zoals hiervoor toegelicht. Mocht u worden geraakt door deze aanpassing, dan kunt u wellicht gebruik maken van een overgangsregeling.
Voor alle structuren met buitenlandse rechtsvormen moet u beoordelen of de kwalificatie per 1 januari 2025 zal veranderen. Voor 2024 heeft het kabinet verschillende overgangsmaatregelen ingevoerd die fiscaal geruisloze herstructurering in 2024 mogelijk maken. Daarom is het van groot belang dat u nagaat of u nog gebruik kunt maken van deze overgangsmaatregelen, om eventuele nadelige gevolgen van de wijzigingen in de kwalificatie te voorkomen. De kwalificatieverschillen kunnen ook een impact hebben op de ATAD2-bepalingen in de vennootschapsbelasting. Voor meer informatie, zie ons Belastingnieuwsbericht ‘Wijziging kwalificatie open cv en buitenlandse rechtsvormen’.
Met ingang van 1 januari 2024 is nieuwe en ingrijpende wetgeving in werking getreden voor bedrijven die internationaal opereren. Deze wetgeving maakt het mogelijk om op verschillende niveaus belasting te heffen wanneer er in een ander rechtsgebied een effectief belastingtarief van minder dan 15 procent geldt. Aangezien deze wetgeving, ook wel bekend als Pillar Two, naar verwachting wereldwijd zal worden geïmplementeerd, is het van groot belang om de impact van de nieuwe regels op uw belastingheffing, rapportage en bedrijfsmodel te beoordelen. Op Prinsjesdag 2024 heeft het kabinet enige technische wijzigingen voorgesteld en de relatie met de onderworpenheidstoetsen in de vennootschapsbelasting verduidelijkt. De technische wijzigingen zien bijvoorbeeld op recente administratieve richtsnoeren van de OESO. Lees meer over de technische wijzigingen in ons Belastingnieuwsartikel ‘Wet minimumbelasting 2024 aangepast’. Voor de onderworpenheidstoetsen van bijvoorbeeld de renteaftrekbeperking ter voorkoming van winstdrainage of de anti-mismatch (ATAD 2) maatregelen, is aangegeven dat ‘Pillar Two’-heffing wordt meegenomen bij de vaststelling of sprake is van voldoende onderworpenheid voor de vennootschapsbelasting. Lees hierover meer in ons Belastingnieuwsbericht ‘Voldoende onderworpenheid voor Vpb door Pillar Two-heffing'.
Er komt een nieuwe regeling voor de vrijstelling van kwijtscheldingswinsten voor belastingplichtigen met meer dan 1 miljoen euro verliezen. De nieuwe regeling houdt in dat de kwijtscheldingswinst volledig wordt vrijgesteld voor zover de kwijtscheldingswinst de in het jaar geleden verliezen overtreft. Indien mogelijk kan het verstandig zijn een kwijtschelding uit te stellen tot in 2025, zodat u of de schuldenaar gebruikt kan maken van de nieuwe regelgeving. Lees meer hierover in ons Belastingnieuwsartikel ‘Nieuwe regeling bij kwijtscheldingswinst’.
Vanaf 1 januari 2025 mogen fiscale beleggingsinstellingen (fbi’s) niet langer rechtstreeks beleggen in Nederlands onroerend goed. Het zal nog steeds mogelijk zijn dat een fbi zich bezighoudt met het besturen van een met de fbi verbonden vastgoedlichaam. Als uw organisatie Nederlands vastgoed houdt via een fbi, raden wij u aan met uw adviseur te overleggen over een alternatief. Lees ook ons Belastingnieuwsbericht ‘Stevige wijziging van fiscale behandeling van vastgoed’.
Per 1 januari 2025 wordt voor de Wet Bronbelasting 2021 het samenwerkende groepsbegrip vervangen door het nieuwe begrip ‘kwalificerende eenheid’. De verwachting is dat dit nieuwe groepsbegrip tot gevolg heeft dat slechts in evidente gevallen van bronbelastingverijdeling sprake zal zijn van een kwalificerende eenheid als gevolg waarvan bronbelasting verschuldigd kan zijn. Beoordeel daarom opnieuw of er in uw bedrijfsstructuur sprake is van een kwalificerende eenheid. Lees meer in ons Belastingnieuwsbericht “Nieuw groepsbegrip voor de Wet Bronbelasting 2021”.
Met ingang van 1 juli 2023 is de Wet toekomst pensioenen (Wtp) in werking getreden en is het Nederlandse pensioenstelsel ingrijpend veranderd. Als gevolg van de stelselwijziging moeten de komende jaren (nagenoeg) alle pensioenregelingen op de schop. U zult belangrijke keuzes moeten maken over de pensioenregeling van uw werknemers. Werkgevers met een pensioenregeling bij een pensioenfonds hebben tot (uiterlijk) 1 januari 2025 om een transitieplan in te dienen. Voor werkgevers met een regeling bij een verzekeraar of premiepensioeninstelling (ppi) geldt dat zij tot uiterlijk 1 oktober 2027 de tijd hebben om een transitieplan in te dienen. Het doorlopen van een traject met uw adviseur om de pensioenregeling aan te passen aan de nieuwe wetgeving neemt enige tijd in beslag. Het is daarom raadzaam tijdig daarmee te starten. Alle pensioenregelingen, bij zowel pensioenfondsen als verzekeraars/ppi’s, moeten uiterlijk op 1 januari 2028 zijn aangepast aan de Wtp.
In 2021 is de Wet Bedrag ineens, RVU en verlofsparen aangenomen. Het onderdeel ‘bedrag ineens’ is in 2022 vanwege uitvoeringsproblemen echter uitgesteld. Via het wetsvoorstel ‘Wet herziening bedrag ineens’ worden deze problemen verholpen. Het ‘bedrag ineens’ biedt deelnemers straks de mogelijkheid om maximaal 10 procent van hun ouderdomspensioen in één keer op te nemen bij pensionering. De datum van inwerkingtreding van het ‘bedrag ineens’ is de afgelopen jaren meerdere keren uitgesteld. In oktober van dit jaar heeft de Tweede Kamer ingestemd met het wetsvoorstel, dat nu bij de Eerste Kamer ligt. Aangezien de partijen die in de Tweede kamer vóór het ‘bedrag ineens’ stemden ook een ruime meerderheid in de Eerste Kamer hebben, is de verwachting dat afstel niet langer aan de orde is. De beoogde ingangsdatum van het ‘bedrag ineens’ is 1 juli 2025. Omdat het wetsvoorstel nog door de Eerste Kamer moet worden behandeld, achten wij een ingangsdatum van 1 januari 2026 realistischer.
De Wtp heeft ook gevolgen voor de mogelijkheden voor inhaal en inkoop van pensioen in de tweede pijler (pensioenopbouw via de werkgever). ‘Inhaal van pensioen’ ziet op het extra opbouwen van pensioen door gebruik te maken van onbenutte fiscale ruimte (vanwege een lagere pensioenopbouw dan het fiscaal maximum) over dienstjaren bij de huidige werkgever. Er is sprake van inkoop wanneer de werknemer extra pensioen in zijn huidige pensioenregeling inkoopt over de onbenutte fiscale ruimte over de dienstjaren bij een oude werkgever.
Nadat de werkgever de pensioenregeling heeft aangepast aan de Wtp, zijn inhaal en inkoop niet langer mogelijk over de dienstjaren onder het oude fiscale kader (pré-Wtp). Er is sprake van een zogeheten ‘harde knip’ op het moment van overgang naar het nieuwe fiscale kader. Eén van de redenen hiervoor is dat de wetgever het onwenselijk acht dat verschillende opbouwsystemen (leeftijdsafhankelijk versus leeftijdsonafhankelijk) worden vermengd.
De wetgever heeft met de invoering van de Wtp de fiscale ruimte in de derde pijler verruimd (voor individuele pensioenproducten zoals lijfrente). De termijn voor het gebruiken van onbenutte fiscale ruimte uit het verleden voor het opbouwen van een lijfrente (de zogenoemde reserveringsruimte) is verlengd van zeven naar tien jaar. Ook zijn de maximale jaarruimte (36.077 euro in 2024) en de maximale reserveringsruimte (41.608 euro in 2024) verhoogd. Hierdoor is de fiscale ruimte om voor een individu fiscaal voordelig pensioen op te bouwen in een derde pijlerproduct flink uitgebreid.
Vanaf 1 januari 2025 gaat het btw-tarief voor bepaalde agrarische goederen en diensten omhoog van 9 procent naar het algemene tarief van 21 procent. Het gaat om een breed scala aan agrarische goederen, zoals teeltplanten en zaden en bepaalde diervoeders. Niet-aftrekgerechtigden zoals bepaalde niet-commerciële kinder-, zorg- en stadsboerderijen en tuinverenigingen zouden dergelijke producten nog vóór 2025 moeten afnemen om nog onder het verlaagde btw-tarief te vallen.
Op 14 december 2023 is een nieuw btw-besluit gepubliceerd met betrekking tot vastgoed. Daaruit volgt onder meer dat de btw-behandeling van servicekosten wijzigt per 1 januari 2025. Kosten die worden afgerekend op basis van het werkelijke verbruik worden in beginsel aangemerkt als een op zichzelf staande btw-belaste dienst. Dat geldt ook voor kosten waarvoor huurders individueel of gezamenlijk beslissingsbevoegd zijn om de dienstverlener te kiezen. Overige servicekosten worden in de regel beschouwd als bijkomende kosten bij de verhuurdienst en volgen de btw-behandeling van de verhuur. Het is raadzaam om tijdig per huurovereenkomst of onroerende zaak in kaart te brengen welke servicekosten worden doorberekend en na te gaan wat de impact van deze wijziging is op de btw-behandeling daarvan.
Per 1 januari 2025 veranderen de btw-regels voor digitale evenementen zoals digitale trainingen en conferenties, maar ook online sportsessies en virtuele culturele diensten. Onder de huidige regels zijn deze diensten doorgaans belast in het land waar de dienstverrichter is gevestigd. Vanaf 1 januari 2025 is btw verschuldigd in het land waar de afnemer woont, is gevestigd of zijn gebruikelijke verblijfplaats heeft. Voor ondernemers in deze sectoren is het dus van belang om in kaart te brengen waar de afnemers zijn gevestigd en welke impact dit heeft op de btw-administratie en -aangifte. Het is voor deze ondernemers veelal mogelijk om lokale btw-registraties te vermijden door zich aan te melden voor de One Stop Shop-aangifte.
Huizenkopers tussen 18 en 35 jaar die een woning kopen om zelf in te wonen, kunnen eenmalig gebruik maken van de startersvrijstelling in de overdrachtsbelasting. Bij de aankoop van een woning met een waarde van maximaal 510.000 euro is dan geen overdrachtsbelasting verschuldigd. Dit maximumbedrag gaat per 1 januari 2025 omhoog naar 525.000 euro. Het kan daarom voordelig zijn om de aankoop van een woning met een waarde tussen de 510.000 euro en 525.000 euro uit te stellen naar 2025.
De bijtelling voor uw privégebruik van de elektrische auto van de zaak is in 2024 16 procent. Voor 2025 geldt een percentage van 17 procent. Het prijsplafond is voor beide jaren 30.000 euro. Voor zover de auto een cataloguswaarde heeft hoger dan dit plafond, geldt een bijtelling van 22 procent. Het bijtellingspercentage is van toepassing vanaf het jaar dat de auto op naam is gesteld in het kentekenregister en blijft maximaal vijf jaar van toepassing.
Op 1 januari 2025 zal de BPM-vrijstelling verdwijnen voor de aanschaf van een bestelauto door een ondernemer - de zogenoemde grijskentekenregeling. Dit betekent dat 2024 het laatste jaar is waarin ondernemers kunnen profiteren van deze vrijstelling. De bestelwagen moet dan in 2024 op kenteken gesteld zijn. Met het verdwijnen van de BPM-vrijstelling zullen de belastingtarieven voor personenauto's ook gelden voor de aanschaf van een bestelauto door een ondernemer. Er blijft echter wel een vrijstelling bestaan voor emissieloze elektrische bestelauto's.
Een particulier die in 2024 een volledig elektrische auto koopt of leaset kan in aanmerking komen voor de Subsidie Elektrische Personenauto’s Particulieren. Deze regeling geldt voor nieuwe en gebruikte elektrische personenauto’s. De regeling vervalt per 1 juli 2025, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op subsidies die voor de laatstgenoemde datum zijn aangevraagd.
Ondernemers of non-profitorganisaties kunnen beroep doen op de SEBA bij koop of financial lease van een nieuwe, volledig uitstootvrije (emissieloze) bedrijfsauto. De huidige aanvraagperiode eindigt 31 december 2024. Het subsidiebedrag is maximaal 5.000 euro per bedrijfsauto.
Wilt u meer informatie over de toepassing van een of meer tips en aandachtspunten? Of hebt u advies nodig? Neem dan contact op met uw PwC-adviseur. Die helpt u daarbij graag verder.