20/11/23
Op 16 november 2023 heeft het Europese Hof van Justitie twee langverwachte uitspraken gedaan over de voorwaarden voor internationale waardeoverdracht van Nederlands pensioenkapitaal. Deze uitspraken hebben gevolgen voor werknemers die binnen de EU een dienstbetrekking aangaan. Het heeft ook impact op werkgevers die hun werknemers tijdelijk in Nederland tewerkstellen. Het Hof oordeelde in twee uitspraken namelijk dat de Nederlandse wetgeving voor internationale waardeoverdrachten in strijd is met het vrije verkeer van werknemers.
Bij wisseling van dienstbetrekking is het binnen Nederland mogelijk om het opgebouwde pensioen bij de oude werkgever probleemloos over te dragen naar de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever. Een dergelijke overdracht is gebruikelijk, fiscaal geruisloos en er gelden geen bijzondere voorwaarden.
Indien een werknemer een nieuwe dienstbetrekking in een andere EU-lidstaat accepteert, is de overdracht van het opgebouwde pensioen echter veel ingewikkelder. Het is nagenoeg onmogelijk om het pensioenkapitaal vanuit Nederland naar de pensioenuitvoerder van een andere EU-lidstaat over te dragen bij aanvaarding van een dienstbetrekking in die andere lidstaat. Er gelden namelijk voorwaarden waar in de praktijk zelden tot nooit aan kan worden voldaan.
Een waardeoverdracht van pensioenkapitaal naar een buitenlandse pensioenuitvoerder wordt gesanctioneerd met een maximale heffing van bijna 70%. Er is geen sanctie indien de werknemer goedkeuring van de Belastingdienst krijgt voor de overdracht. Een dergelijke goedkeuring wordt zelden afgegeven, omdat de werknemer moet voldoen aan een waslijst van voorwaarden die in de praktijk niet haalbaar zijn. De twee uitspraken richten zich ieder op de volgende twee voorwaarden, die in de praktijk als knelpunten worden gezien:
Voorwaarde 1: De pensioenregeling van de nieuwe in het buitenland gevestigde werkgever mag geen ruimere afkoopmogelijkheid kennen dan is toegestaan in Nederland. Deze voorwaarde wordt in de praktijk als een knelpunt ervaren omdat de afkoopmogelijkheid in Nederland heel beperkt is, terwijl in veel EU-lidstaten de afkoopmogelijkheid ruimer is. Overdracht is dan ook meestal niet mogelijk omdat niet aan deze voorwaarde wordt voldaan. Onder “afkoop” bedoelen we de mogelijkheid om het opgebouwde pensioen anders dan in een levenslange uitkering uit te laten betalen, bijvoorbeeld door middel van een bedrag ineens.
Voorwaarde 2: Daarnaast moet de nieuwe (buitenlandse) pensioenuitvoerder een overeenkomst met de Belastingdienst sluiten waarin wordt afgesproken dat, als er toch wordt afgekocht, de pensioenuitvoerder aansprakelijkheid is voor de verschuldigde Nederlandse belasting. Indien de nieuwe pensioenuitvoerder een dergelijke overeenkomst niet aangaat, is er nog een alternatief. De werknemer kan namelijk een garantie afgeven ter hoogte van ongeveer 70% van het overgedragen kapitaal.
Voor een overdracht binnen Nederland worden beide voorwaarden niet expliciet gesteld. Dit betekent dus dat werknemers die een dienstbetrekking elders binnen de EU accepteren anders worden behandeld. Volgens het Hof is er sprake van onderscheid tussen werknemers die in Nederland blijven werken en werknemers die elders in een andere EU-lidstaat gaan werken.
De vraag is of er vervolgens rechtvaardigingsgronden zijn voor het verschil in behandeling van beide groepen werknemers. Volgens het Hof zijn er geen rechtvaardigingsgronden.
De eerste rechtvaardigingsgrond voor de beperking van het vrije verkeer van werknemers is de sociale bescherming van de werknemers. Nederland betoogt dat de eerste voorwaarde, de ruimere afkoopmogelijkheid, noodzakelijk is ter bescherming van werknemers. Door het stellen van een afkoopverbod worden namelijk levenslange pensioenuitkeringen voor werknemers gegarandeerd, omdat pensioenaanspraken hun pensioenbestemming behouden. Daarnaast stelt Nederland dat er een risico bestaat dat de migrerende werknemer zijn pensioen afkoopt en dan later zonder inkomen terugkeert naar Nederland. Dit legt druk op het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel.
Het Hof bevestigt hierop dat sociale bescherming van werknemers inderdaad een rechtvaardigingsgrond is. Sociale bescherming als rechtvaardigingsgrond moet echter wel bewezen kunnen worden met specifieke gegevens ter onderbouwing. Dergelijk bewijs met een objectieve, uitvoerige en cijfermatige analyse ontbreekt echter.
Ook stelt het Hof dat deze rechtvaardigingsgrond alleen aangevoerd kan worden als hiermee sociale bescherming verwezenlijkt kan worden én de beperking niet verder gaat dan nodig is. Volgens het Hof gaat deze regeling echter verder dan nodig is om het gestelde doel van sociale bescherming te bereiken. Iedere werknemer die in een andere lidstaat wil werken wordt namelijk getroffen door de gestelde maatregel, ongeacht of iemand wel of geen beroep kan doen op het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel.
Naast sociale bescherming stelt Nederland dat de genoemde twee voorwaarden ook van toepassing zijn op een binnenlandse situatie. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen werknemers die in Nederland van dienstbetrekking wijzigen, dan wel naar het buitenland gaan. Het Hof stelt daar tegenover dat de maatregelen, die weliswaar ongeacht nationaliteit van toepassing zijn, naar hun aard migrerende werknemers meer treffen dan nationale werknemers en dus in het bijzonder migrerende werknemers dreigen te benadelen. Hoewel de betrokken nationale wetgeving zonder onderscheid geldt voor binnenlandse waardeoverdrachten van pensioenaanspraken, kan zij werknemers weldegelijk ontmoedigen om een nieuwe dienstbetrekking in een andere lidstaat uit te oefenen.
De uitspraak betekent voor de praktijk dat het makkelijker zal zijn om Nederlands pensioen naar het buitenland over te dragen bij acceptatie van een dienstbetrekking elders.
Werknemers kunnen makkelijker hun pensioen overdragen zonder dat het Nederlandse afkoopverbod meegaat.
Ook heeft deze uitspraak gevolgen voor werkgevers die werknemers tijdelijk in Nederland tewerkstellen. Afhankelijk van het tewerkstellingsbeleid nemen deze werknemers al dan niet verplicht deel aan een Nederlandse pensioenregeling.
Dit wordt vaak door de werknemers als een bezwaar gezien, omdat zij in een relatief korte periode maar een klein pensioen opbouwen, welke achterblijft in Nederland tot aan pensioendatum omdat werknemers daar niet eerder over kunnen beschikken. Deze werknemers hebben straks de optie om het opgebouwde pensioen mee te nemen als zij Nederland weer verruilen voor een andere EU-lidstaat. Werkgevers kunnen hierop beleid maken om deze werknemers te helpen de overdracht te realiseren.
Volledigheidshalve merken we op dat deze uitspraak niet automatisch betekent dat pensioen niet meer belast kan worden in Nederland als het is overgedragen. De fiscale behandeling van eventuele afkoop van pensioen dient per situatie bekeken te worden.