24/01/23
Het is 1 januari geweest. Dit is de datum waarop het prijsplafond voor energie is ingegaan. Voor consumenten en kleine bedrijven betekent dit dat zij (tot een bepaalde hoogte) voor elektriciteit, gas en warmte een korting krijgen. Het idee is dat deze groep daarmee minder last heeft van de hoge energieprijzen zoals die Europa lange tijd hebben geteisterd. De uitvoering van het prijsplafond ligt bij de leveranciers. Die kunnen een korting geven aan hun klanten en vervolgens een subsidie bij het rijk aanvragen om een verlies terug te krijgen.
Leveranciers krijgen daarbij te maken met een duaal juridisch systeem, te weten de contractuele relatie met de klant en een bestuursrechtelijke verhouding met de subsidiegever, de overheid. Beide systemen sluiten niet naadloos op elkaar aan. Een leverancier kan een korting geven terwijl dit achteraf niet blijkt te passen in het subsidiesysteem. Het risico ligt bij de leverancier. De leverancier heeft te maken met een subsidiesysteem dat met stoom en kokend water tot stand is gekomen. Dat betekent dat discussie kan ontstaan over de interpretatie van de subsidieregeling en dat de kans op het maken van fouten op de loer ligt. Daar komt bij dat de subsidie onder een politiek vergrootglas ligt. Politici willen voorkomen dat de leverancier extra geld gaat verdienen vanwege dit prijsplafond. In de subsidieregeling is ingebouwd dat de leverancier geld terug moet betalen als zij te veel rendement (zoals bepaald in de subsidieregeling) hebben behaald.
Het prijsplafond voor de energieprijzen is mede mogelijk gemaakt door het Europese noodpakket dat op 6 oktober 2022 in is gegaan. In dat pakket staat dat de lidstaten kunnen ingrijpen in de prijzen voor energie voor middelgrote en kleine bedrijven. Voor consumenten kon dat al. Het prijsplafond past daarmee in de serie publicaties van PwC over het Europese noodpakket. Zie over het noodpakket ‘EU Commissie grijpt in om hoge energieprijzen aan te pakken’, over de solidariteitsheffing ‘Reflecties bij de tijdelijke solidariteitsbijdrage voor de energiesector’ en ‘Impact jaarrekening - tijdelijke solidariteitsbijdrage’, en over het maximeren van de opbrengsten voor producenten van duurzame energie ‘Inkomen elektriciteitsproductie gemaximeerd op 130 euro/MWh’.
De uitvoering van het prijsplafond ligt bij de leveranciers. Het kabinet heeft nog alternatieven overwogen, bijvoorbeeld via een korting op belastingen of het direct ingrijpen in de prijzen. Al deze alternatieven bleken niet haalbaar. De oplossing was een subsidieregeling. Voor leveranciers betekent dit dat zij twee zaken moeten regelen. Zij moeten zorgen dat de klant een korting krijgt en zij moeten subsidie aan gaan vragen.
Voor de klantcontracten hebben leveranciers al bestaande interne systemenen waarin bijvoorbeeld de processen van de maandelijkse termijnbetalingen en de jaarlijkse facturatie is geregeld. Deze systemen moeten worden aangepast zodat de klanten de korting kunnen krijgen op een zodanige wijze dat de korting past binnen de subsidieregeling. Ook moeten leveranciers hun klanten continue op een goede manier informeren (bijvoorbeeld via dashboards) over de korting die zij hebben gekregen.
Daarnaast moeten leveranciers het subsidieproces inrichten met als doel voldoende informatie aan de subsidiegever te verstrekken. In de subsidieregeling is geregeld dat de leveranciers op bepaalde momenten voorschotten uitbetaald kunnen krijgen. Ook dit moeten leveranciers inregelen. Voor het verkrijgen van de subsidie moeten de leveranciers tevens voldoende inzicht hebben in het verbruik van de klanten (eventueel via schattingen).
Al die systemen moeten op elkaar aansluiten waarbij een effectief databeheer (vooral voor grote klantenportefeuilles) essentieel is. Complexiteit is dat de klant-processen en de subsidieprocessen niet per se gelijk lopen. De subsidieregeling geldt voor het kalenderjaar terwijl de klanten gedurende het jaar facturen krijgen. De leverancier krijgt subsidie voor zowel de uitvoeringskosten als de daadwerkelijk verleende korting zoals bepaald in de subsidieregeling.
Voor consumenten en bedrijven betekent het subsidieplafond dat zij na moeten gaan of zij vallen binnen de doelgroep zoals die in de subsidieregeling is afgebakend. Dit zijn alleen de kleinverbruikers met een woon- of verblijfsfunctie of uitoefening beroep. Eventuele geschillen over het subsidieplafond kunnen worden voorgelegd aan De Geschillencommissie Energie.
Als energieverbruikers niet onder de regeling van het subsidieplafond vallen, dan kunnen zij kijken of er andere subsidiemogelijkheden zijn. Zo komt er een subsidieregeling voor collectieve aansluitingen en is er een Subsidieregeling Tegemoetkoming Energiekosten Energie-intensief MKB (TEK).
Voor andere overheden zoals gemeenten of provincies kan de opzet van het prijsplafond eveneens interessant zijn. Als er voor bepaalde groepen geen landelijke subsidieregelingen zijn dan kunnen gemeenten en provincies ervoor kiezen zelf een subsidieregeling op te stellen. Deze overheden kunnen zich laten inspireren door de subsidieregeling zoals die bij het prijsplafond geldt. Een gemeente kan dan een leverancier een subsidie geven voor het geven van een korting. Een andere optie is om direct een subsidie te geven aan een verbruiker. De gemeente of provincie moet bij het opstellen van de subsidieregeling wel rekening houden met de voorwaarden zoals die uit het staatssteunrecht voortvloeien.
Voor de leveranciers geldt geen wettelijke plicht hun klanten een korting op het leveringstarief te geven. Het is een keuze van de leverancier de korting te geven. Die korting is dan een aanpassing van de leveringsovereenkomst die de leverancier met de klant heeft gesloten. In die overeenkomst staan alle afspraken waaronder de prijs. Dit kan een vaste prijs zijn voor een bepaalde periode, een variabel tarief of een zogenoemd dynamisch contract. Bij dit laatste betaalt de klant de dagkoers. De prijs die een leverancier aanbiedt op de markt hangt af van de prijs die leverancier zelf moet betalen bij de inkoop van energie.
De leverancier heeft als plicht om zo transparant mogelijk te opereren richting klant. Zo moet de leverancier jaarlijks een duidelijke eindfactuur opmaken. Daarop moet onder andere komen te staan hoeveel is geleverd en wat het verbruik is door de klant. De klant moet deze verbruiksgegevens zelf doorgeven aan de leverancier. Als de klant dat niet doet dan moet de leverancier het verbruik schatten. Verder moet de leverancier duidelijk zijn over het voorschot dat deze in rekening gaat brengen en mogelijke wijzigingen daarin. Een andere verplichting is dat de leverancier een modelovereenkomst gebruikt zoals de Autoriteit Consument & Markt (hierna: ACM) die vaststelt. De ACM heeft op 19 december 2022 al aangekondigd dat zij haar toezicht gaat aanscherpen vanwege het prijsplafond.
Een klant heeft een vrije leverancierskeuze en kan overstappen (voor zover deze geen vaststaande periode heeft afgesproken) als deze een leverancier kan vinden die een lagere prijs kan bieden. Vanwege de sterk stijgende energieprijzen werden lange tijd alleen variabele contracten aangeboden. En als de prijzen alleen maar stijgen dan heeft overstappen weinig zin.
Een kenmerk van het prijsplafond is dat het gaat om een korting die een overheid wenselijk acht. De overheid wil daarmee ingrijpen in de marktprijs. Dit stuit op het Europeesrechtelijke principe dat leveranciers zelf hun prijs mogen bepalen. Lidstaten moeten ervoor zorgen dat er een daadwerkelijke concurrentie is tussen leveranciers (Zie bijvoorbeeld artikel 5 Richtlijn (EU) 2019/944 van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit, voor gas geldt een vergelijkbare bepaling). Onder bepaalde voorwaarden staat Europa toe dat de overheid in mag grijpen in de leveringsprijzen. Dat kan alleen als er een duidelijke reden van algemeen belang is en de prijsinterventie voor een beperkte duur geldt. Aanvankelijk mocht een overheid alleen ingrijpen in de prijzen aan energiearme of kwetsbare huishoudens. Met het Europese noodpakket staat Europa ook toe dat de overheid intervenieert in de prijzen voor levering aan het MKB. De voorwaarde die Europa stelt is dat de overheid de leveranciers moet vergoeden voor zover zij leveren onder de kostprijs, zie artikelen 12 en 13 Verordening (EU) 2022/1854 van 6 oktober 2022 betreffende een noodinterventie vanwege de hoge energieprijzen.
Voor de levering van warmte geldt een afwijkend juridisch kader. Bij de levering van warmte is geen vrije leverancierskeuze. De leverancier van warmte is monopolist. Warmte is als energievoorziening een alternatief voor gas. In een gemeente waar gekozen is voor warmte ligt maar één warmtenet. Een consument of bedrijf dat op dat warmtenet is aangesloten voor de verwarming van de woning of het gebouw zit aan dat warmtenet vast. Er is dus geen marktprijs voor de levering.
De positie van de gebonden afnemer is beschermd via de Warmtewet. Daarin staat dat de ACM jaarlijks een maximumtarief vaststelt voor de levering van warmte. De ACM baseert dit tarief op de kosten die een consument zou hebben als deze op een gastransportnet zou zijn aangesloten. Dit is het zogenoemde niet-meer-dan-anders-beginsel. Het idee is dat een warmteconsument nooit meer betaalt dan een gasconsument. Bij het berekenen van het warmtetarief heeft de ACM voor 2023 al rekening gehouden met het prijsplafond. De ACM houdt verder de rendementen van de leveranciers in de gaten en kan ingrijpen als blijkt dat de rendementen meer dan redelijk zijn.
Als de leverancier ervoor kiest een korting te geven dan kan deze het verlies als subsidie terugkrijgen van het rijk. De leverancier kan een subsidie aanvragen via de Subsidieregeling bekostiging plafond energietarieven kleinverbruikers 2023. De leverancier heeft hiervoor uiterlijk 16 januari 2023 een aanvraag moeten indienen. Binnen twee weken ligt er een besluit tot subsidieverlening. In dit besluit staat geen totaalbedrag genoemd, maar er staat wel dat de leverancier recht heeft op de subsidie als deze voldoet aan de voorwaarden van de regeling.
De subsidie geldt alleen voor zogenoemde kleinverbruikers. Dit zijn consumenten of bedrijven die een aansluiting op het elektriciteits-, gastransport- of warmtenet hebben met een kleine technische capaciteit. Voor gas geldt bijvoorbeeld dat die aansluiting tot maximaal 40 m³ gas per uur door kan laten.
Het totale subsidiebedrag bestaat uit een aantal onderdelen. De basis van de subsidie is de totaal geleverde elektriciteit, gas of warmte in 2023. Voor dit geleverde volume geldt een bovengrens. Een leverancier kan alleen subsidie aanvragen tot een bepaald maximaal volume per jaar waarbij dit jaarvolume weer is opgedeeld in maandelijkse volume-maxima. Voor elektriciteit is het jaarlijkse volume-plafond 2.900 kWh, voor gas 1.200 m³ (n) en voor warmte 37 GJ. De maandelijkse maxima staan opgesomd in een tabel in bijlage II van de subsidieregeling. Om het subsidiebedrag te berekenen moet de leverancier vervolgens het verschil berekenen tussen het gemiddelde leveringstarief van een leverancier en het vastgestelde plafondtarief. Voor elektriciteit is het plafondtarief € 0,24755 per kWh, voor gas € 0,85734 per m³ (n) en voor warmte € 47,38 per GJ. Als blijkt dat een leverancier een te hoog rendement heeft behaald dan kan dit in mindering worden gebracht op het eindbedrag van de subsidie. Dit is de zogenoemde margetoets. Deze toets vindt plaats bij de vaststelling van de subsidie.