12/06/20
Voor 10 januari 2020 moest de UBO-registratie binnen de EU/Europese Economische Ruimte (EER) zijn ingevoerd. Die verplichting vloeit voort uit de vierde en de vijfde antiwitwasrichtlijn (de richtlijn). Deze PwC-publicatie bouwt voort op het PwC-onderzoek van december 2019 en bevat een overzicht van vijf specifieke aspecten waarop de UBO-registratie verschillend is geïmplementeerd in 30 EU- en EER-landen, in het Verenigd Koninkrijk en Gibraltar.
De nieuwe 2020 PwC-publicatie is hier te vinden.
Het onderzoek is afgerond op 8 juni 2020 en is uitgevoerd door het Tax Knowledge Centre van PwC Nederland. Zie over het eerdere onderzoek ook ons Belastingnieuwsbericht ‘EU-brede implementatie UBO-register volledig afgerond?’.
Met de richtlijn zijn de EU- en EER-landen verplicht geworden om een openbare UBO-registratie te implementeren. De richtlijn schrijft een minimum implementatie voor. EU- en EER-landen kunnen ervoor kiezen een verdergaande registratie in te voeren.
Het is duidelijk dat een aantal landen er inderdaad voor heeft gekozen verder te gaan dan de vereiste minimum implementatie van de richtlijn. Dat is voor ons aanleiding geweest om op vijf specifieke aspecten voor de registratie een vergelijkend onderzoek te verrichten met behulp van het Europese netwerk van PwC.
Het gaat om de volgende aspecten van de richtlijn:
Het conceptwetsvoorstel UBO-registratie trust(achtige constructies) is ter consultatie aangeboden. Tot 15 mei 2020 kan iedereen een reactie hierop indienen.
De minister gaat in op de UBO-definitie, het peilmoment voor bepalen wie de UBO is en buitenlandse entiteiten, op 17 februari 2020 in reactie op Kamervragen.
Bij de komende UBO-registratie is volgens Pjotr Anthoni en Mitra Tydeman nauwelijks getoetst of ons recht op privacy de openbaarheid ervan wel toestaat.
10 januari 2020 moet het UBO-register in alle EU/EER-landen zijn ingevoerd. Nederland haalt dat niet en in andere lidstaten zou implementatie incompleet zijn.