30/11/22
Dit artikel is gebaseerd op de informatie zoals deze op 30 november 2022 bekend was.
Ter uitvoering van de Europese energienoodmaatregelen, voert ook Nederland een tijdelijk plafond in op marktinkomsten van elektriciteitsproducenten voor de periode van 1 december 2022 tot en met 30 juni 2023. Het algemene inkomensplafond wordt blijkens de Kamerbrief van 30 november 2022 gesteld op 130 euro per MWh, berekend op basis van maandgemiddelde prijzen. Boven dit plafond moeten 90% van de marktinkomsten worden afgedragen.
Het plafond vindt toepassing op productie-installaties vanaf 1 MW en raakt daarmee naar schatting 1.500 installaties. Voor de heffing over het inkomen boven het inkomensplafond, werkt de Belastingdienst samen met de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa), waarbij de Autoriteit Consumenten & Markt (ACM) adviseert en ondersteunt.
Omdat het inkomensplafond in Nederland met ingang van 1 december 2022 in werking treedt, geeft de Kamerbrief - vooruitlopend op het wetsvoorstel dat wordt verwacht in maart 2023 - een toelichting op de beoogde vormgeving. Nog niet alle details zijn op dit moment al uitgewerkt en in de brief wordt ook een voorbehoud gemaakt voor afwijkingen in de uiteindelijke wetgeving van zaken genoemd in de brief. De maatregel wordt uitgewerkt in een zelfstandige uitvoeringswet.
Het inkomensplafond gaat gelden voor elektriciteit opgewekt uit onder andere wind, zon, waterkracht, biogas, afval en kernenergie. Alle inkomsten die op maandbasis het plafond van 130 euro/MWh te boven gaan worden belast met een tarief van 90%. Voor biomassa gaat een tarief gelden van 240 euro/MWh en voor steenkool zal het inkomensplafond meebewegen met de kosten.
Door aan te sluiten bij maandprijs gemiddelden wordt beoogd om aan te sluiten bij het - in de praktijk gebruikelijke - boekhouden op basis van maandrapportages. Ook is hiermee beoogd te voorkomen dat centrales doelbewust tijdelijk worden stilgelegd als het inkomensplafond zou aansluiten op uurwaarden.
Het inkomensplafond zal in beginsel gelden voor de periode 1 december 2022 tot en met 30 juni 2023. De onderliggende EU-Verordening biedt evenwel de mogelijkheid om het inkomensplafond te verlengen na 1 juli 2023. Hier wordt door het Ministerie van Financiën ook expliciet aan gerefereerd. De uiterste datum voor een besluit hierover - op basis van een review door de Commissie - is 30 april 2023.
Zoals hiervoor al is aangegeven wordt voor elektriciteit uit biomassabrandstoffen het inkomensplafond hoger, namelijk 240 euro/MWh. Elektriciteitsproducenten die (mede) biomassa gebruiken hebben aangegeven dat zij met het lagere inkomensplafond van 180 euro/MWh genoodzaakt zullen zijn minder elektriciteit te produceren, dan wel minder biomassa mee te kunnen stoken. Reden daarvoor is onder andere de sterke toename van kosten voor (houtige) biomassa. In dat geval zou die verminderde elektriciteitsproductie moeten worden opgevangen door gascentrales.
Voor elektriciteitsproductie uit steenkolen wordt een inkomensplafond voorgesteld dat zal meebewegen met de marginale kosten daarvoor. Reden daarvoor is dat het kabinet op 20 juni 2022 de productiebeperking voor kolencentrales heeft ingetrokken om daarmee het gasverbruik voor elektriciteitsopwekking terug te brengen. Door introductie van het flexibele plafond moet voorkomen worden dat kolencentrales de productie terugschroeven en daarmee effectief deze maatregel teniet wordt gedaan.
Het plafond ziet expliciet op inkomen en niet op winst, kosten blijven dus buiten beschouwing. Daarnaast is in de onderliggende EU-Verordening bepaald dat het plafond alleen mag gelden voor gerealiseerde marktinkomsten. Dat betekent dat inkomsten die zijn afgedekt tegen schommelingen op de groothandelsmarkt voor elektriciteit buiten beschouwing moeten blijven.
Voor productie-installaties die onder de heffing vallen en waarvoor een SDE-beschikking is afgegeven met een basisbedrag dat hoger is dan 130 euro/MWh, zal die hogere prijs gelden als inkomensplafond. De bedoeling hiervan is om het investeringsklimaat voor hernieuwbare elektriciteitsproductie te waarborgen, zonder dat aanpassingen aan de SDE++ nodig zijn of een nieuw subsidie-instrument. In Nederland zijn circa 100 productie-installaties die een dergelijke beschikking hebben gekregen met een hoger basisbedrag dan 130 euro/MWh.
Uit de Kamerbrief volgt ook dat marktinkomsten uit de balanceringsmarkt en redispatch vooralsnog niet onder de heffing vallen. Wel wordt aangegeven dat in het wetsvoorstel zal worden bezien in hoeverre een mogelijkheid bestaat om inkomsten uit deze markten niet meer uit te zonderen, omdat er als gevolg van de implementatie van deze heffing bijvoorbeeld teveel toestroom van elektriciteit naar één of meer van die markten plaatsvindt, om te voorkomen dat deze toestroom op zichzelf leidt tot risico’s voor de leveringszekerheid.
De beoogde wijze van heffing is voldoening op aangifte, net als bijvoorbeeld voor btw-aangiften. Producenten moeten dus zelf de verschuldigde belasting berekenen, aangeven en vervolgens afdragen. De heffing zal eenmalig achteraf moeten worden voldaan, over alle zeven maanden waarin het plafond van kracht is, voor zover het plafond op maandbasis is overschreden.
Bij de aangifte zal in veel gevallen een accountantscontrole worden gevraagd. Hoe dit exact wordt vormgegeven, en welke mate van controle wordt gevraagd, wordt op korte termijn uitgewerkt.
De minister van Economische Zaken en Klimaat en de staatssecretaris van Financiën streven ernaar om het wetsvoorstel voor een uitvoeringswet in maart 2023 in te dienen bij de Tweede Kamer, zodat deze op 1 juli 2023 in werking kan treden met terugwerkende kracht tot 1 december 2022.
De basis voor het prijsplafond is opgenomen in het akkoord van de Europese ministers van Energie over het pakket noodmaatregelen tegen hoge energieprijzen van 6 oktober 2022 en verder vormgegeven in de Verordening (EU) 2022/1854 betreffende een noodinterventie in verband met de hoge energieprijzen (de EU-Verordening). Op basis van de EU-Verordening moeten alle inkomsten uit ‘inframarginale’ elektriciteitsproductie (o.a. kernenergie, bruinkool en hernieuwbare energiebronnen) boven de 180 euro/Mwh door de lidstaten worden geïnd en doorgesluisd naar energieconsumenten om het effect van de hoge energieprijzen te verlichten. Voor meer achtergrondinformatie zie ‘EU Commissie grijpt in tegen hoge energieprijzen’.
Nederland kiest met 130 euro/MWh voor een lager inkomensplafond dan 180 euro/MWh omdat voor de Nederlandse invulling wordt gewerkt met het marktinkomen op basis van maandgemiddelden en daar ook prijzen tijdens daluren in meetellen terwijl de EU-Verordening uitgaat van prijzen tijdens piekuren.
Aangezien de Vordering van kracht is voor alle lidstaten binnen de EU, hebben andere landen zoals Duitsland en België ook stappen gezet met betrekking tot de implementatie van de maatregel in hun nationale wetgeving. Zo is de verwachting dat Duitsland ook een tarief gaat hanteren van 130 euro/MWh voor de opwek van elektriciteit uit wind op zee en kernenergie en voor de opwek uit kolen een tarief van 60 euro/MWh zal gaan gelden, waarbij een ingangsdatum van 1 september 2022 wordt overwogen. België zal naar verwachting ook het tarief van 130 euro/MWh gaan hanteren, waarbij de heffingsperiode reeds per 1 augustus 2022 zal aanvangen. Wij zullen op korte termijn een overzicht opstellen van de implementatie van de EU-Verordening door de verschillende EU-lidstaten.
Indien u hierover vragen heeft of meer informatie wenst, neem dan contact op met uw eigen PwC contactpersoon of met Niels Muller, Chris Winkelman, Juliette Marsé of Mohammed Azouagh van het PwC Energy Utilities & Resources team.