15/02/24
Dit artikel is voor het laatst bijgewerkt op 10 juli 2024
Elektriciteitsproducenten hebben een effectief inkomensplafond in de periode van 1 december 2022 tot en met 30 juni 2023. Boven dit plafond zijn de zogenaamde marktinkomsten belast met een tarief van 90 procent. Het plafond wordt berekend op maandbasis (gemiddelde prijs) en is afhankelijk van de wijze van elektriciteitsopwekking. Het algemene inkomensplafond is 130 euro per MWh. Installaties vanaf 1 Megawatt (MW) zijn belastingplichtig, daarmee raakt het wetsvoorstel naar schatting 1.500 installaties.
Voor Nederland betreft dit onder andere elektriciteit die in Nederland en in de Nederlandse exclusieve economische zone wordt opgewekt uit wind, zon, waterkracht, biomassa, biogas, afval en kernenergie.
De aanloop van deze heffing is bijzonder. Op 6 oktober 2022 is deze maatregel vanuit de EU als onderdeel van de energienoodmaatregelen aangenomen, op 30 november 2022 heeft het kabinet aangegeven hoe het inkomensplafond in Nederland zou worden geïmplementeerd en pas op 21 oktober 2023 is het wetsvoorstel ingediend. Uiteindelijk ruim nadat de heffingsperiode is verstreken. Daarom krijgen aangifteplichtigen - mede op basis van een latere wijziging van het wetsvoorstel - extra tijd voor het indienen van het marktinkomstenverslag, het doen van aangifte en de voldoening van de verschuldigde heffing. De aangifte moet nu uiterlijk 31 maart 2025 worden ingediend. Daarnaast wordt alleen belastingrente in rekening gebracht (7,5 procent per 2024) als na 1 april 2025 wordt vastgesteld dat te weinig belasting is geheven naar aanleiding van een - op verzoek van de Belastingdienst - nieuw opgesteld marktinkomensverslag of als de naheffingsaanslag ambtshalve is opgelegd.
Het wetsvoorstel implementeert een onderdeel van de Europese energienoodmaatregelen. Naar aanleiding van Kamervragen is door de Minister bevestigd dat de Europese Commissie de inframarginale elektriciteitsheffing heeft geëvalueerd en deze niet heeft verlengd. Het blijft dus in principe bij een eenmalige heffing.
Het wetsvoorstel is op 9 juli 2024 als hamerstuk aangenomen door de Eerste Kamer.
Het inkomensplafond gaat gelden voor elektriciteit die in het genoemde tijdvak is opgewekt uit onder andere wind, zon, waterkracht, biogas, afval en kernenergie. Alle inkomsten die op maandbasis het plafond van 130 euro/MWh te boven gaan worden belast met een tarief van 90 procent. Voor gasvormige biomassa geldt een tarief van 285 euro/MWh, voor vaste biomassa geldt een tarief van 240 euro/MWh en voor steenkool zal het inkomensplafond meebewegen met de kosten.
Door aan te sluiten bij maandprijs gemiddelden wordt beoogd om aan te sluiten bij het - in de praktijk gebruikelijke - boekhouden op basis van maandrapportages. Ook is hiermee beoogd te voorkomen dat centrales doelbewust tijdelijk zouden worden stilgelegd als het inkomensplafond zou aansluiten op uurwaarden.
Het inkomensplafond geldt voor de periode 1 december 2022 tot en met 30 juni 2023. Hoewel de onderliggende EU-Verordening de mogelijkheid biedt om het inkomensplafond te verlengen na 1 juli 2023, is daar op EU niveau niet toe besloten en de minister geeft in de toelichting bij het wetsvoorstel aan dat een verlenging van de inframarginale elektriciteitsheffing niet is voorzien.
Zoals hiervoor aangegeven, wordt het inkomensplafond voor elektriciteit uit biomassabrandstoffen hoger, namelijk 285 euro/MWh voor gasvormige biomassa en 240 euro/MWh voor vaste biomassa. Reden daarvoor is met name de sterke toename van kosten voor biomassa.
De 240 euro/MWh voor vaste biomassabrandstoffen is gebaseerd op de geschatte prijs voor houtige biomassa per eind november 2022. Met de 285 euro/MWh voor gasvormige biomassabrandstoffen wordt beter aangesloten bij het vrijgesteld bedrag dat in Duitsland en België voor gasvormige biomassa gold en bij Duits onderzoek naar deze sector.
Voor elektriciteitsproductie uit steenkolen geldt in beginsel ook een inkomensplafond van 130 euro/MWh, tenzij de marginale kosten voor de opwek met kolen (bestaande uit kolen en CO2) hoger zijn. In dat geval beweegt het inkomensplafond mee. Daarbij is uitgegaan van een vast bedrag van 40 euro/MWh boven op de kosten voor kolen en CO2, zodat de producenten een redelijke brutomarge overhouden.
De reden dat voor opwek uit steenkolen een flexibel plafond wordt ingevoerd, is dat het kabinet op 20 juni 2022 de productiebeperking voor kolencentrales heeft ingetrokken om daarmee het gasverbruik voor elektriciteitsopwekking terug te brengen. Door introductie van het flexibele plafond moest voorkomen worden dat kolencentrales de productie terugschroeven en daarmee effectief deze maatregel teniet wordt gedaan.
Een eerdere concept wetsvoorstel is van 27 januari tot en met 16 februari 2023 in consultatie geweest. Zie hierover ook ons Belastingnieuwsbericht ‘Inkomen elektriciteitsproductie gemaximeerd op 130 euro/MWh’.
Naar aanleiding van de (vele) reacties die daarop zijn gegeven, zijn onder andere de volgende aspecten aangepast:
Ten aanzien van de wijze waarop balanceringsactiviteiten ten behoeve van het net worden behandeld, is gekozen om vast te houden aan het onderscheid dat in de internetconsultatie reeds werd gemaakt.
Veelzeggend is overigens de aanpassing van de verwachte opbrengsten van deze heffing. Waar de belastingopbrengsten eind november 2022 werden geschat op 1,8 miljard euro is dit nu bijgesteld naar 100 tot 200 miljoen euro. De aanleiding is uiteraard de veel lagere elektriciteitsprijzen.
Naar aanleiding van de behandeling in de Tweede Kamer, De volgende punten worden daadwerkelijk gewijzigd in het wetsvoorstel:
de deadline voor het indienen van het marktinkomstenverslag, het doen van aangifte en voldoen (afdragen) op aangifte wordt 1 april 2025;
belastingrente (7,5 procent per 2024) wordt uitsluitend in rekening gebracht bij naheffingsaanslagen en wordt dan (enkelvoudig) berekend over het tijdvak van 1 april 2025 tot en met 14 weken nadat het nieuwe marktinkomstenverslag is ingediend danwel de navonderingsaanslag definitief is geworden (6 weken na dagtekening);
in het marktinkomstenverslag moet ook het RSIN van de producent worden opgenomen en bij een producent zonder rechtspersoonlijkheid geldt dat ook voor de RSINs/BSNs van de participanten.
In antwoorden is bevestiging dat de Europese Commissie de inframarginale elektriciteitsheffing heeft geëvalueerd en niet heeft verlengd. Daarnaast is aangegeven dat energiecoöperaties kunnen worden uitgezonderd van de heffing, de verordening biedt daar geen ruimte voor.
Het plafond ziet expliciet op inkomen en niet op winst, kosten blijven dus buiten beschouwing. Daarnaast is in de onderliggende EU-Verordening bepaald dat het plafond alleen mag gelden voor gerealiseerde marktinkomsten. Dat betekent dat bijvoorbeeld hedges die afdekken tegen schommelingen op de groothandelsmarkt voor elektriciteit buiten beschouwing blijven, evenals bepaalde subsidies. Ook kosten die afhankelijk zijn van de elektriciteitsprijs kunnen niet in mindering worden gebracht op de marktinkomsten.
Voor het bepalen van de gemiddelde marktinkomsten per MWh is verduidelijkt dat de productie-inkomsten uit niet inframarginale bronnen in beginsel buiten beschouwing mogen worden gelaten, denk daarbij aan opbrengsten uit batterijen en inkoop en verkoop ten bate van retail. Dit is anders voor zover sprake is van gebundelde verkoop. In dat geval zal wel een toerekening moeten plaatsvinden van marktinkomsten aan elektriciteit die onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt of waarvoor een afzonderlijk vrijgesteld bedrag (plafond) geldt.
Indien elektriciteit wordt opgewekt in een organisatorische eenheid die geen rechtspersoon is, zoals een vennootschap onder firma (vof) of een commanditaire vennootschap (cv), worden de achterliggende participanten gezien als de producenten. Daarmee zijn de participanten dus de belastingplichtigen voor deze heffing en wel voor het deel van de productie of het deel van het resultaat van de productie dat aan hen toekomt.
De reden is dat de producent die elektriciteit opwekt altijd een natuurlijk persoon of rechtspersoon moet zijn. Daarom wordt bij de organisatorische eenheid als een vof of cv, heen gekeken naar de natuurlijk personen of rechtspersonen die in of via de organisatorische eenheid de elektriciteit opwekken.
Voor productie-installaties die onder de heffing vallen en waarvoor een SDE-beschikking is afgegeven met een fase-, basis- of tenderbedrag dat hoger is dan 130 euro/MWh, zal die hogere prijs gelden als inkomensplafond. Pas als de marktinkomsten uit deze installatie per maand hoger zijn dan het fase-, basis- of tenderbedrag, moet belasting worden betaald.
De bedoeling hiervan is om het investeringsklimaat voor hernieuwbare elektriciteitsproductie te waarborgen, zonder dat aanpassingen aan de SDE++ nodig zijn of een nieuw subsidie-instrument. In Nederland zijn circa 100 productie-installaties die een dergelijke beschikking hebben gekregen met een hoger basisbedrag dan 130 euro/MWh.
Marktinkomsten uit de de compensatie voor redispatching en compensatiehandel vallen niet onder de heffing. Omdat het vrijgesteld bedrag is uitgedrukt in euro/MWh, moeten zowel de inkomsten in euro als het volume aan geproduceerde elektriciteit in MWh worden gecorrigeerd voor balanceringsenergie of redispatching en compensatiehandel.
De wijze van heffing is voldoening op aangifte, net als bijvoorbeeld voor btw-aangiften. Producenten moeten dus zelf de verschuldigde belasting berekenen, aangeven en vervolgens afdragen. De heffing moet eenmalig, uiterlijk op 1 april 2025 worden voldaan, over alle zeven maanden waarin het plafond van kracht is, voor zover het plafond op maandbasis is overschreden.
In de meeste gevallen kunnen de marktinkomsten worden bepaald op basis van de day-ahead-prijzen. Voor producenten voor wie dat niet geldt, kunnen de marktinkomsten vaststellen op basis van de zogeheten boekhoudmethode. Met deze methode mogen de marktinkomsten uit elektriciteitsproductie van een producent worden gebaseerd op de onderdelen van de administratie van de producent die betrekking hebben op marktinkomsten uit de productie. Indien een producent hiervan gebruik maakt, zal het marktinkomstenverslag vergezeld moeten gaan van een verificatie door een accountant. Het daarvoor benodigde accountantsprotocol wordt nog opgesteld.
De basis voor het prijsplafond is opgenomen in het akkoord van de Europese ministers van Energie over het pakket noodmaatregelen tegen hoge energieprijzen van 6 oktober 2022 en verder vormgegeven in de Verordening (EU) 2022/1854 betreffende een noodinterventie in verband met de hoge energieprijzen (de EU-Verordening). Op basis van de EU-Verordening moeten alle inkomsten uit ‘inframarginale’ elektriciteitsproductie (o.a. kernenergie, bruinkool en hernieuwbare energiebronnen) boven de 180 euro/Mwh door de lidstaten worden geïnd en doorgesluisd naar energieconsumenten om het effect van de hoge energieprijzen te verlichten. Voor meer achtergrondinformatie zie ‘EU Commissie grijpt in tegen hoge energieprijzen'.
Nederland kiest met 130 euro/MWh voor een lager inkomensplafond dan 180 euro/MWh omdat voor de Nederlandse invulling wordt gewerkt met het marktinkomen op basis van maandgemiddelden en daar ook prijzen tijdens daluren in meetellen terwijl de EU-Verordening uitgaat van prijzen tijdens piekuren.
Partner, Energy transition and sustainable energy, PwC Netherlands
Tel: +31 (0)65 160 08 61
Juliette Marsé
Director (Tax) - Energy, Utilities & Resources, PwC Netherlands
Tel: +31 (0)63 419 61 08
Mohammed Azouagh
Senior Manager - Tax, Sustainability and Incentives, PwC Netherlands
Tel: +31 (0)62 380 36 54