Aanpassing box 3: Kamervragen beantwoord

24/10/19

Staatssecretaris Snel van Financiën heeft op 6 september 2019 een voorstel geschetst voor de aanpassing van box 3, in een brief aan de Tweede KamerVervolgens heeft hij in de Kamerbrief van 26 september 2019 en die van 18 oktober 2019 Kamervragen hierover beantwoord. Onder het nieuwe voorstel wordt voor het bepalen van het inkomen in box 3 gerekend met de werkelijke (en dus geen fictieve) verhouding tussen spaargeld, beleggingen en schulden. Bovendien wordt het forfaitaire rendement meer in overeenstemming gebracht met het werkelijke rendement. De gedachte hierachter is dat belastingplichtigen met vooral spaargeld op deze manier tegemoet worden gekomen.

Voor deze aanpassing van box 3 zal de staatssecretaris vóór de zomer van 2020 een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer aanbieden. De nieuwe regeling moet vervolgens per 1 januari 2022 in werking treden.

Dit bericht is up-to-date tot en met de Kamerbrieven van 26 september 2019 en 18 oktober 2019. Er is nog geen wetsvoorstel gepubliceerd. 

Het voorstel in hoofdlijnen

De nu gehanteerde 'fictie' in box 3, dat het vermogen altijd is opgebouwd uit een wettelijk bepaalde verhouding tussen een spaardeel én beleggingsdeel, vervalt. In het voorstel wordt gerekend met de werkelijke bedragen aan spaargeld, beleggingen en schulden per belastingplichtige. Voor deze drie verschillende categorieën wordt een afzonderlijk forfaitair rendement vastgesteld, dat zo goed mogelijk aansluit bij werkelijke gemiddelde rendementen.

Het forfaitair rendement over de werkelijke hoeveelheid spaargeld van een belastingplichtige wordt gebaseerd op de rente in de voorafgaande periode van juli tot en met juni (dus voor 2022 op basis van de rentestand van juli 2020 tot en met juni 2021). Voor de schulden wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de gemiddelde hypotheekrente over dezelfde voorafgaande periode van juli tot en met juni. In aanloop naar het wetsvoorstel wordt nog onderzocht of deze forfaitaire renteberekening inderdaad het beste aansluit bij de werkelijke aard van de schulden.

Voor letselschadevergoedingen komt geen uitzondering. Door het vervallen van de rendementsklassen in samenhang met een vlak tarief is de toebedeling tussen de fiscale partners niet langer relevant voor de box 3-heffing.

Er komt een drempel van ongeveer 30.000 euro voor de totale bezittingen (zonder de schulden) van de belastingplichtige. Onder deze drempel wordt geen box 3-belasting geheven. Boven deze drempel wordt box 3 geheven over het volledige vermogen en geldt vervolgens een heffingvrij inkomen van 400 euro.

Wat betekent dit voor u?

  • U kunt schulden aflossen met uw bezittingen omdat het aangaan/aanhouden van box 3-schulden minder aantrekkelijk wordt.
  • Als u vooral spaargeld heeft, zal de voorgestelde aanpassing veelal leiden tot een lagere belastingheffing in box 3 dan onder het huidige stelsel. Met het forfaitaire spaarrendement van 0,09 procent is een belastingplichtige met uitsluitend spaarvermogen geen belastingheffing in box 3 verschuldigd tot 440.000 euro per belastingplichtige (880.000 euro voor partners).
  • Als u vooral laagrenderende beleggingen hebt, zoals staatsobligaties, leiden de voorgestelde aanpassingen waarschijnlijk tot een hogere belastingheffing, omdat over de gehele waarde een fictief rendement van 5,33 procent wordt berekend.
  • Vooral beleggers met schulden worden zwaarder belast omdat het fictieve rendement op de overige bezittingen (5,33%) hoger is dan de fictieve debetrente (3,03%) over de schulden.
  • Als u vastgoed in box 3 bezit dat is gefinancierd met schulden, zal de voorgestelde aanpassing er waarschijnlijk ook toe leiden dat u zwaarder wordt belast.
  • Wanneer u geld geleend heeft van uw eigen BV en u bent van plan uw schuld te herfinancieren bij een bank, is het raadzaam te beoordelen of dit fiscaal gunstig is (zie ook hieronder bij ‘Samenloop met de maatregel tegen excessief lenen bij de eigen vennootschap’).

Systematiek van de voorgestelde regeling

Stapsgewijs werkt de voorgestelde regeling voor box 3 als volgt (zie ook figuur 1 hiernaast, een infographic van het ministerie van financiën).

1. Bepaal of de bezittingen (zonder de schulden) in box 3 op peildatum 1 januari hoger zijn dan de drempel, ongeveer 30.000 euro. Blijft de waarde van het totaal aan bezittingen onder deze drempel, dan is geen sprake van heffing in box 3. Overstijgt de waarde van de totale bezittingen (dus zonder de schulden) de drempel, dan is sprake van heffing in box 3 over het volledige vermogen.

2. Verdeel het vermogen in spaargeld (1), overige bezittingen (2) en schulden (3). Aan de hand van de forfaitair vastgestelde rendementen per categorie wordt het inkomen uit deze bezittingen afzonderlijk vastgesteld. Ter illustratie, als dit systeem in 2020 al zou gelden, dan zouden de forfaitaire rendementen als volgt zijn:
a) forfaitair rendement over spaargeld: 0,09 procent;
b) forfaitair rendement over overige beleggingen: 5,33 procent; en
c) forfaitaire debetrente over de schulden: 3,03 procent.

 

 

 

Figuur 1. infographic ministerie van financiën.

3. Tel het forfaitaire inkomen uit spaargeld op bij het forfaitaire inkomen uit overige bezittingen en trek de forfaitaire debetrente over de schulden daarvan af. In een formule ziet dat er als volgt uit: Inkomen uit box 3 = (0,09% x spaarvermogen) + (5,33% x overige bezittingen) – (3,03% x schulden).

4. Trek van dit totaal het heffingvrije inkomen af. De staatssecretaris gaat vooralsnog uit van een heffingvrij inkomen van 400 euro.

5. Vermenigvuldig het restant inkomen en slotte met het box 3-tarief. Dat stijgt van 30 procent naar 33 procent.

Wat verandert er met schulden in box 3?

Op basis van het huidige box 3-systeem worden schulden in mindering gebracht op de bezittingen, het saldo is de rendementsgrondslag. In de voorgestelde regeling wordt de waarde van de schulden niet in mindering gebracht op de bezittingen, maar wordt een forfaitair vastgestelde waarde van de schulden (forfaitaire debetrente) in mindering gebracht op het forfaitaire inkomen uit bezittingen. Dat betekent dat schulden in het voorgestelde stelsel nog wel in aanmerking worden genomen, maar enkel tegen een forfaitair vastgesteld rendement.

Arbitrage wordt tegengegaan

De staatssecretaris geeft in het voorstel aan dat er maatregelen komen om arbitrage tegen te gaan. Denk daarbij aan transacties rondom de peildatum van 1 januari.

Samenloop met de maatregel tegen excessief lenen bij de eigen vennootschap

Naast de voorgestelde aanpassing van box 3 wordt dit jaar een wetsvoorstel verwacht met daarin een maatregel tegen ‘excessief’ lenen bij de eigen vennootschap. Wanneer een aanmerkelijkbelanghouder meer dan 500.000 euro leent, dan wordt het meerdere vanaf 2022 per jaareinde belast met 26,9 procent inkomstenbelasting, alsof het een dividenduitkering is. Zie in dit kader ook het eerdere PwC-actueelbericht: 'Kabinet doet fiscaal voorstel om dga’s bovenmatige schulden af te laten bouwen'.

Op basis van de huidige voorgestelde regeling voor box 3 is het denkbaar dat samenloop ontstaat met de maatregel tegen excessief lenen, waardoor een belastingplichtige zowel in box 2 als in box 3 zwaarder kan worden belast.

Als de totale schuldenpositie onder de 500.000 euro blijft en u een rente betaalt die niet hoger is dan 3,03%, heeft u geen last van de maatregelen. De rente die wordt betaald is immers niet hoger dan de rente die in aftrek wordt gebracht.

Maar wanneer de totale schuldenpositie de 500.000 euro overstijgt, zal de schuld wellicht (deels) worden geherfinancierd, bijvoorbeeld bij een bank. Deze zal doorgaans een hogere rente berekenen dan de forfaitaire aftrek van 3,03%. U voorkomt dan weliswaar een heffing in box 2, maar krijgt enkel een forfaitaire renteaftrek in box 3.

Contact

Jan Nieuwenhuizen

Jan Nieuwenhuizen

Senior Manager, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)63 009 60 77

Volg ons