16/09/20
Op Prinsjesdag 2020 is het wetsvoorstel beperking van de liquidatie- en stakingsverliesregeling ingediend bij de Tweede Kamer. Dit wetsvoorstel is een reactie op het initiatiefwetsvoorstel dat vorig jaar werd aangeboden vanuit de Kamer (GroenLinks, SP en PvdA) met als doel de aftrekbaarheid van een liquidatieverlies te beperken. Het kabinet had al aangegeven het wetsvoorstel van de Kamer over te nemen, zij het met enkele aanpassingen. Het ingediende wetsvoorstel komt dan ook in hoofdlijnen overeen met het eerder verschenen initiatiefwetsvoorstel. Door het invoeren van beperkende voorwaarden wordt de aftrekbaarheid van liquidatie- en stakingsverliezen verder beperkt voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2021.
Voor zover het liquidatieverlies meer bedraagt dan vijf miljoen euro kan het slechts in aanmerking worden genomen:
De vereffening dient te zijn voltooid binnen drie jaar na staking van de activiteiten of het besluit om te liquideren.
De inperking van de liquidatieverliesregeling voor belangen buiten de EU/EER kan grote impact hebben. De mogelijke inwerkingtreding in combinatie met het overgangsrecht geeft in veel gevallen wel de ruimte om u hierop voor te bereiden. Uw PwC-adviseur bespreekt graag de gevolgen voor uw onderneming met u.
Het wetsvoorstel beperkt de reikwijdte van de liquidatie- en stakingsverliesregeling. De liquidatieverliesregeling ziet op liquidaties van deelnemingen, de stakingsverliesregeling op het staken van de activiteiten van een buitenlandse vaste inrichting.
Door het stellen van een temporele voorwaarde en een maximumbedrag van het in aanmerking te nemen liquidatie- of stakingsverlies, wordt de toepassing van de liquidatie- en stakingsverliesregeling in eerste instantie beperkt tot bedragen van 5 miljoen euro en voor situaties waarin de vereffening van de deelneming binnen drie jaar na staking of het besluit daartoe wordt voltooid. Indien wordt voldaan aan de kwantitatieve en territoriale voorwaarden, kan een hoger liquidatie- of stakingsverlies dan genoemde 5 miljoen euro in aanmerking worden genomen.
Het wetsvoorstel stelt drie voorwaarden:
De eerste beperking is de temporele voorwaarde. Het doel van die voorwaarde is het beperken van de mogelijkheid om te plannen in welk jaar het verlies ten laste van de Nederlandse winst komt.
Wanneer de vereffening van de deelneming niet binnen een bepaalde periode plaatsvindt of de belastingplichtige niet binnen een bepaalde periode ophoudt winst uit de staat van de vaste inrichting te genieten, mag het liquidatieverlies respectievelijk het stakingsverlies niet meer in aanmerking worden genomen. Deze periode bedraagt drie kalenderjaren.
Een tegenbewijsregeling kan het mogelijk maken dat het verlies ook na deze periode toch ten laste van de winst komt, namelijk als de belastingplichtige doen blijken dat het overschrijden van de drie jaar niet is gericht op het ontgaan of uitstellen van vennootschapsbelasting.
Om meer dan 5 miljoen euro liquidatieverlies in aanmerking te kunnen nemen, moet zijn voldaan aan zowel de kwantitatieve als de territoriale voorwaarde.
De kwantitatieve voorwaarde houdt in dat de belastingplichtige gedurende een bepaalde periode voorafgaand aan de liquidatie een belang had in de deelneming waarmee zodanige invloed op de besluiten van die deelneming kon worden uitgeoefend dat de activiteiten van die deelneming konden worden bepaald (kwalificerend belang). Doorgaans betekent dit een bezit van meer dan 50 procent van de stemrechten.
De territoriale voorwaarde houdt in dat de deelneming was gevestigd in Nederland, in een andere lidstaat van de Europese Unie (EU), in de Europese Economische Ruimte (EER) of in een staat waarmee de EU een specifieke associatieovereenkomst heeft gesloten. Deze voorwaarde is eveneens van toepassing op stakingsverliezen van vaste inrichtingen (binnen de zogenaamde objectvrijstelling).
Voor de toepassing van de laatste twee voorwaarden geldt dat er in de vijf jaren onmiddellijk voorafgaand aan het voltooien van de vereffening van het vermogen van het ontbonden lichaam (toetsingstijdstip) eveneens aan de kwantitatieve en territoriale voorwaarde is voldaan. Er geldt een versoepeling als de deelneming pas gedurende die periode een deelneming werd (bijvoorbeeld omdat hij in die periode is opgericht of verkregen).
Het wetsvoorstel bevat een 'doorkijkbepaling'. Daarmee wordt voorkomen dat liquidatie- of stakingsverliezen voortkomend uit een niet EU/EER-staat via een kwalificerende tussenhoudster toch wel in aanmerking kunnen worden genomen voor een bedrag hoger dan 5 miljoen euro. Door het gebruik maken van een tussenhoudster zou dan kunnen worden ontkomen aan de territoriale en kwantitatieve voorwaarden.
Voor toepassing van de doorkijkbepaling moet daarom gekeken worden of het liquidatie- of stakingsverlies ook had kunnen worden genomen indien de tussenhoudster wordt weggedacht en de belastingplichtige het belang in de te liquideren vennootschap of gestaakte activiteiten direct zou hebben gehouden. Voor de toepassing van de doorkijkbepaling is voorzien in specifiek overgangsrecht.
Voor stakingsverliezen geldt er voor de volgende twee typen investeringen in een derde staat een uitzondering. Daardoor is het eveneens mogelijk om een stakingsverlies in aanmerking te nemen boven de 5 miljoen euro (de territoriale voorwaarde is dan dus niet van toepassing) in de volgende gevallen:
Er is overgangsrecht voor liquidaties en stakingen waartoe vóór 1 januari 2021 is besloten. Hierbij dient uiterlijk op 31 december 2023 de vereffening te zijn voltooid, of de belastingplichtige is uiterlijk dan opgehouden winst te genieten uit die andere staat. In het geval de belastingplichtige aannemelijk maakt dat het niet tijdig voltooien van de vereffening niet is gericht op het ontgaan of uitstellen van de heffing van vennootschapsbelasting, kan het liquidatie- of stakingsverlies ook na 31 december 2023 nog in aanmerking worden genomen.