22/09/21
De invoering van deze belastingplichtmaatregel vloeit voort uit de EU Anti Tax Avoidance Directive (ATAD2). Deze richtlijn schrijft voor dat de lidstaten een subjectieve belastingplicht moeten invoeren voor bepaalde fiscaal transparante samenwerkingsverbanden. De maatregel beoogt hybride mismatches die het gevolg zijn van een verschil in kwalificatie van samenwerkingsverbanden (zoals besloten CV’s in CV-BV-structuren) verder te voorkomen.
De per 1 januari 2022 ingevoerde maatregel geldt voor de vennootschapsbelasting, dividendbelasting, conditionele bronbelasting, inkomstenbelasting (buitenlandse belastingplicht) en de AWR. Beleggingsfondsen die in effecten beleggen zijn echter uitgezonderd van de maatregel. De maatregel is 1 januari 2022 in werking getreden. Er geldt geen overgangsrecht.
Toen de Tweede Kamer op 11 november 2021 met dit wetsvoorstel instemde is ook een amendement aangenomen waarmee mogelijke samenloop van de verschillende hybridemismatchregels bij toepassing op een open CV wordt geregeld.
Komen in de structuur van uw organisatie of onderneming samenwerkingsverbanden of andere (mogelijk naar buitenlands recht opgerichte) entiteiten voor die in Nederland fiscaal transparant zijn, dan kan de nieuwe wetgeving tot gevolg hebben dat deze samenwerkingsverbanden of entiteiten in Nederland binnenlands belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting zijn geworden. Hiervan is sprake wanneer het samenwerkingsverband of de entiteit een participant heeft met een belang van ten minste 50 procent, terwijl de participant gevestigd (of woonachtig) is in een land dat het samenwerkingsverband of de entiteit als niet-transparant kwalificeert. Een dergelijke participant kan zowel een lichaam als een natuurlijk persoon zijn.
Indien een samenwerkingsverband of entiteit als gevolg van de maatregel belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting wordt, moet het samenwerkingsverband of de entiteit voortaan zelfstandig haar winst berekenen en daarvan aangifte doen voor de vennootschapsbelasting. Daarnaast kan sprake zijn van inhoudingsplicht voor de dividendbelasting of de conditionele bronbelasting op interest en royalty’s. Tot slot kan een participant in Nederland buitenlands belastingplichtig zijn geworden voor de vennootschaps- of inkomstenbelasting.
Onder omstandigheden kunnen bepaalde Nederlandse rechtsvormen (zoals de besloten CV) of bepaalde buitenlandse rechtsvormen (zoals de Limited Liability Partnership) voor Nederlandse doeleinden worden gekwalificeerd als fiscaal transparante entiteiten. Het gevolg daarvan is, dat deze rechtsvormen niet zelfstandig belastingplichtig (voor de vennootschapsbelasting) of inhoudingsplichtig (voor de dividendbelasting of de conditionele bronbelasting op interest of royalty’s) zijn. In plaats daarvan worden het vermogen en de winst rechtstreeks toegerekend aan de achterliggende participanten. Wanneer deze participanten in Nederland gevestigd (of woonachtig) zijn, wordt de winst bij hen belast. Zijn de participanten echter in het buitenland gevestigd (of woonachtig) en beschouwt het desbetreffende land de rechtsvorm als niet-transparant, dan bestaat het risico dat de winst onbelast blijft. Vanwege de fiscale transparantie gaat Nederland ervan uit dat het andere land de winst belast bij de participant. Het land waar de participant gevestigd (of woonachtig) is, gaat er echter vanuit dat Nederland de winst bij de entiteit belast terwijl dat in feite niet gebeurt. Het effect is dat de winst van een dergelijke - omgekeerde hybride - entiteit (‘reverse hybrid’) internationaal bezien onbelast blijft.
Om dit effect te voorkomen, is met de nieuwe wetgeving een subjectieve belastingplicht geïntroduceerd voor de vennootschapsbelasting voor Nederlandse samenwerkingsverbanden en naar buitenlands recht opgerichte (of ingestelde) entiteiten die kwalificeren als een omgekeerde hybride entiteit (‘reverse hybrid’).
De wet definieert een omgekeerde hybride entiteit als:
een naar Nederlands recht aangegaan samenwerkingsverband of een in Nederland gevestigd, buitenlands samenwerkingsverband dat voor belastingdoeleinden in Nederland als transparant wordt aangemerkt;
waarvan ten minste 50 procent van de stemrechten, kapitaalbelangen of winstrechten direct of indirect wordt gehouden:
door een aan dat samenwerkingsverband gelieerd lichaam of gelieerde natuurlijk persoon, en
dat (die) gevestigd (woonachtig) is in een staat die het samenwerkingsverband als niet-transparant beschouwt.
Bij naar Nederlands recht aangegane samenwerkingsverbanden kan men denken aan maatschappen, vennootschappen onder firma en besloten commanditaire vennootschappen. De voorgestelde maatregel geldt ook voor in Nederland gevestigde, naar buitenlands recht opgerichte (of aangegane) samenwerkingsverbanden waarbij de winst van dat samenwerkingsverband voor Nederlandse fiscale doeleinden - zonder toepassing van de nu voorgestelde maatregel - toerekenbaar zou zijn aan de achterliggende participanten.
Het consultatiewetsvoorstel dat op 4 maart 2021 was gepubliceerd, sprak uitsluitend over gelieerde lichamen terwijl de ATAD2 richtlijn ook gold voor gelieerde natuurlijke personen. Deze omissie is hersteld voor inwerkingtreding van de wetgeving. De uitbreiding naar gelieerde natuurlijke personen geldt overigens voor alle ATAD2-maatregelen, dus ook voor de maatregelen die al eerder waren ingevoerd voor hybride mismatches.
Een entiteit die op basis van de bovenstaande definitie kwalificeert als een omgekeerde hybride, is vanaf 1 januari 2022 subjectief belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting (‘belastingplichtmaatregel’).
Daarnaast blijven de overige, per 1 januari 2020 ingevoerde ATAD2-maatregelen voor hybride mismatches van kracht. De nu geïmplementeerde belastingplichtmaatregel gaat echter vóór op de reeds eerder bestaande regels voor hybride mismatches (dat wil zeggen de aftrekbeperkingen of grondslagmaatregelen van de artikelen 12aa t/m 12ag Wet Vpb 1969). Dit betekent dat men eerst moet nagaan of een entiteit kwalificeert als een omgekeerde hybride. Is dat het geval, dan is de belastingplichtmaatregel van toepassing en wordt de entiteit zelfstandig belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Pas daarna (of als de entiteit niet voldoet aan de definitie van een omgekeerde hybride), kunnen de al eerder bestaande regels voor hybride mismatches aan de orde komen.
Het is mogelijk dat een naar Nederlands recht opgericht of aangegaan (dan wel een naar buitenlands recht opgericht of aangegaan) samenwerkingsverband dat vanuit Nederlands fiscaal perspectief transparant is, meerdere participanten in verschillende landen heeft, terwijl die landen het samenwerkingsverband verschillend kwalificeren. Bij wijze van voorbeeld kan men denken aan een samenwerkingsverband met participant A (met een belang van 60 procent) en participant B (met een belang van 40 procent). Participant A is gevestigd (of woonachtig) in een land dat het samenwerkingsverband als niet-transparant kwalificeert, terwijl participant B gevestigd (of woonachtig) is in een land dat het samenwerkingsverband als fiscaal transparant kwalificeert. Het samenwerkingsverband voldoet aan de definitie van een omgekeerde hybride entiteit, zodat het samenwerkingsverband integraal belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting. Teneinde dubbele belastingheffing te voorkomen, krijgt het samenwerkingsverband evenwel een aftrek van de winst ter grootte van het 40 procent winstaandeel waarvoor participant B rechtstreeks in de belastingheffing wordt betrokken.
Als gevolg van de nieuwe wetgeving zijn omgekeerde hybride entiteiten zijn nu niet alleen binnenlands belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting (‘belastingplichtmaatregel’), maar ook inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting en de conditionele bronbelasting op interest en royalty’s. Dit betekent dat dividendbelasting wordt ingehouden op dividenduitkeringen door de omgekeerde hybride entiteit, aan zowel binnenlandse als buitenlandse participanten. Als regel hebben Nederlandse participanten echter recht op verrekening van de ingehouden dividendbelasting. Conditionele bronbelasting op interest en royalty’s is verschuldigd in geval een omgekeerde hybride entiteit interest of royalty’s betaalt aan een lichaam in een laagbelastende jurisdictie of in het geval van misbruik.
In de omgekeerde situatie kan een hybride entiteit gelden als de opbrengstgerechtigde van een dividend. Mits aan de voorwaarden wordt voldaan, kan de omgekeerde hybride dan een beroep doen op de inhoudingsvrijstelling in de dividendbelasting. De nieuwe wet bevat echter een doorkijkbepaling op basis waarvan de inhoudingsvrijstelling niet van toepassing is voor zover een achterliggende participant geen recht had gehad op de inhoudingsvrijstelling in geval van een rechtstreeks belang in de onderliggende, dividenduitkerende en inhoudingsplichtige vennootschap.
De belastingplichtmaatregel werkt ook door naar het aanmerkelijkbelangregime voor buitenlandse belastingplichtigen. Een in het buitenland woonachtige natuurlijk persoon die in een land woont waar de omgekeerde hybride entiteit wordt aangemerkt als niet-transparant,
is in Nederland nu buitenlands belastingplichtig voor de inkomstenbelasting indien hij een aanmerkelijk belang heeft in de entiteit (d.w.z., een belang van ten minste 5 procent).
Daarnaast kan een in het buitenland gevestigd lichaam een zogenoemd technisch aanmerkelijk belang hebben in een omgekeerde hybride entiteit. In dat geval is het lichaam in Nederland buitenlands belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting indien het een aanmerkelijk belang heeft (belang van ten minste 5 procent).
Volgens de memorie van toelichting zijn omgekeerde hybride entiteiten gerechtigd tot de voordelen van de door Nederland gesloten belastingverdragen. Door de zelfstandige, integrale belastingplicht voor de vennootschapsbelasting kunnen omgekeerde hybride entiteiten immers worden aangemerkt als inwoner van Nederland voor de toepassing van deze verdragen. De memorie van toelichting bevestigt daarnaast dat in voorkomend geval een woonplaatsverklaring kan worden afgegeven aan een in Nederland gevestigde, omgekeerde hybride entiteit.
Conform de ATAD2-richtlijn voorziet de huidige regeling in een uitzondering voor collectieve en alternatieve beleggingsfondsen, mits deze fondsen beleggen in effecten en sprake is van een gediversifieerde beleggingsportefeuille.