04/06/21
Op 15 december 2020 heeft de Eerste Kamer het Belastingplan 2021 aangenomen. Dit betekent dat deze maatregelen onder IFRS en de RJ meegenomen dienen te worden in jaarrekeningen die eindigen op/na 15 december 2020 en bijvoorbeeld voor uw kwartaalcijfers. Er is nu nieuws over de nieuwe verliesverrekeningsregels.
Wij hebben de belangrijkste gevolgen van de maatregelen uit het Belastingplan 2021 op de jaarrekening voor u uiteengezet.
De eerder aangekondigde verlaging van het hoge tarief in de vennootschapsbelasting van 25 naar 21,7 procent gaat niet door. Het tarief van de eerste schijf van de vennootschapsbelasting gaat omlaag van 16,5 naar 15 procent. Dit lage tarief geldt in 2021 voor winsten tot 245.000 euro en in 2022 wordt deze grens verhoogd naar 395.000 euro.
Als gevolg van de wijziging in het VPB-tarief dienen belastinglatenties te worden geherwaardeerd. Herwaardering van de bestaande latente belastingposities kan als volgt effect hebben op de effectieve belastingdruk:
Tevens dient er een beoordeling gemaakt te worden hoe de impact van de tariefwijziging op de latente belastingposities dient te worden verwerkt in de jaarrekening, hetzij in de winst-en-verliesrekening of in het eigen vermogen.
Het effectieve tarief van de innovatiebox is verhoogd van 7 procent naar 9 procent.
Afhankelijk van de wijze waarop de fiscale grondslag wordt vastgesteld, kan de tariefswijziging impact hebben op de latente belastingposities die zijn gevormd in relatie tot de innovatiebox. Dit kan als volgt gevolgen hebben:
Mocht 2020 voor een onderneming een verliesjaar worden, terwijl 2019 een winstjaar was, dan hebben ondernemingen de mogelijkheid om dit verlies te verrekenen met de winsten van 2019, voor zover de verliezen deze winsten niet overstijgen. Dit zou dan een belastingteruggave opleveren. Voor zover het verlies de winsten van het voorgaande boekjaar wel zou overstijgen, kan het verlies nog met de winsten van de zes opvolgende boekjaren worden verrekend.
Deze ‘achterwaartse verliesverrekening’ vindt plaats bij het indienen van de aangifte vennootschapsbelasting over 2020. Omdat de aangiftes over 2020 pas in 2021 of later zullen worden ingediend, kan in 2019 al een fiscale coronareserve’ gevormd worden.
De belangrijkste voorwaarden zijn:
Ondanks de terugwerkende kracht van de ‘coronareserve’ tot 2019, dient de impact van de coronareserve in aanmerking te worden genomen in de jaarrekening 2020. De ‘coronareserve’ resulteert effectief in de verrekening van het verlies van 2020 met het belastbaar bedrag in 2019 en verlaagt de acute belastingschuld.
Hierbij wordt opgemerkt dat wanneer een ‘coronareserve’ wordt gevormd, een beoordeling dient plaats te vinden of de resterende voorwaartse verliesverrekening nog benut kan worden en dus (mogelijk) impact kan hebben op de latente belastingvordering voor verliezen.
Voor jaarrekeningen 2019 die nog niet finaal zijn vastgesteld, dient beoordeeld te worden of de impact van de ‘coronareserve’ toegelicht dient te worden in de jaarrekening, in lijn met IAS 10.
De nieuwe verliesverrekening regels zijn eind 2020 aangenomen door de Eerste Kamer. In de wet is een voorbehoud opgenomen om de wet pas in werking te laten treden bij Koninklijk Besluit in verband met een uitvoeringstoets van de Belastingdienst. Op 28 mei 2021 deelde de Staatssecretaris mee dat de uitvoeringstoets gereed is, waarna het Koninklijk Besluit is gepubliceerd op 4 juni 2021. De wijzigingen van de verliesverrekening in de vennootschapsbelasting zullen met ingang van 1 januari 2022 in werking treden en voor het eerst toepassing vinden in de aangifte met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2022.
De regeling houdt in dat, indien de verliezen van voorgaande jaren gezamenlijk een bedrag van 1 miljoen euro te boven gaan, de verrekening van die verliezen in een bepaald jaar slechts plaatsvindt tot een bedrag van 1 miljoen euro vermeerderd met 50 procent van de resterende belastbare winst. De beperking zal ook van toepassing zijn op de achterwaartse verliesverrekening in de vennootschapsbelasting. Indien een belastingplichtige zowel verrekenbare houdster- of financieringsverliezen van vóór 2019 als andere verliezen heeft, geldt voor elk van deze soort verliezen afzonderlijk dat zij tot een bedrag van 1 miljoen euro volledig in aanmerking worden genomen en boven dit bedrag slechts tot een bedrag van 50 procent van de resterende belastbare houdster- of financieringswinst.
De wijzigingen met betrekking tot de voorwaartse verliesverrekening zullen van toepassing zijn op alle verrekenbare verliezen die ontstaan (in boekjaren die aanvangen) op of na 1 januari 2022 of die ultimo 2021 nog voorwaarts verrekenbaar zijn. Het kabinet acht dat gerechtvaardigd omdat de voorgestelde wijzigingen zowel begunstigend als beperkend zijn voor belastingplichtigen en de bestaande verrekenbare verliezen niet verloren gaan. Tot slot blijven verliezen uit jaren die aanvangen vóór 1 januari 2013, maximaal negen jaar verrekenbaar, namelijk de termijn tot dat moment.
De nieuwe regels dienen vanaf 28 mei in aanmerking te worden genomen bij de analyse of er al dan niet een latente belastingvordering gevormd kan worden voor de ultimo 2021 bestaande verliezen onder de RJ (Dutch GAAP) alsook IFRS verslaggeving (US GAAP verslaggeving sluit aan bij het formele moment dat wetgeving daadwerkelijk gepubliceerd is in de Staatscourant, 4 juni 2021). Deze nieuwe regels zullen dus in overweging genomen dienen te worden bij (bijvoorbeeld) de Q2 2021 afsluiting (voor boekjaren gelijk aan kalenderjaren).
Onbeperkte voorwaartse verliesverrekening kan in beginsel betekenen dat ondernemingen meer ruimte hebben om hun verliezen te waarderen. Daarmee kan (potentieel) een hogere latente belastingvordering worden opgenomen, wat zou leiden tot een lagere effectieve belastingdruk. Echter, door de genoemde beperking van de maximale verliescompensatie per jaar, kan het ook betekenen dat er meer toekomstige winsten nodig zijn om de verliezen in de toekomst te kunnen gebruiken. Daardoor kan er mogelijk juist een afwaardering nodig zijn van de bestaande latente belastingvordering, wat zou leiden tot een hogere effectieve belastingdruk.
Met de introductie van een in de tijd onbeperkte voorwaartse verliesverrekening wordt de lange termijn winstverwachting van ondernemingen steeds relevanter. Hoe verder een onderneming in de toekomst zal moeten kijken, hoe uitdagender het wordt om voldoende bewijs te kunnen leveren dat een betrouwbare inschatting van de toekomstige winstverwachting mogelijk is.
Tot slot moeten door de introductie van een maximering van de verliesverrekening per jaar, ook de zogeheten ‘cash ETR’ (of cash tax flow) effecten in aanmerking worden genomen.
Er is een specifieke aftrekbeperking voor kosten en valutaresultaten ten aanzien van schulden binnen concern welke worden gebruikt voor een zogenoemde besmette rechtshandeling (bijvoorbeeld aankoop deelneming). Doordat ook positieve resultaten (bijvoorbeeld valutawinst) onder deze regeling vallen, is het mogelijk dat er in de praktijk sprake is van een vrijstelling in plaats van een aftrekbeperking. De regeling is nu dusdanig aangepast dat de vrijstelling niet hoger kan zijn dan de aftrekbeperking. De beoordeling vindt per lening plaats.
Door de aanpassing dat de vrijstelling niet hoger kan zijn dan de aftrekbeperking, kan er vanaf 2021 potentieel een ander permanent verschil ontstaan voor rente en valutaresultaten op dergelijke 10a-leningen. Dit kan van invloed zijn op de effectieve belastingdruk vanaf 2021.
Voor zover het liquidatieverlies meer bedraagt dan vijf miljoen euro kan het slechts in aanmerking worden genomen indien de belastingplichtige doorslaggevende zeggenschap heeft in het ontbonden lichaam en het ontbonden lichaam is gevestigd in Nederland, een andere EU/EER lidstaat of een staat waarmee de EU een specifieke associatieovereenkomst heeft gesloten.
De vereffening dient te zijn voltooid binnen drie jaar na liquidatie of het besluit daartoe. Deze temporele voorwaarde geldt voor alle liquidatieverliezen ongeacht de omvang daarvan. Er is overgangsrecht voor liquidaties waartoe vóór 1 januari 2021 is besloten.
Het (potentiële) liquidatieverlies kan als latente belastingvordering gewaardeerd worden (i.c. een toekomstig aftrekbaar tijdelijk verschil). Bij de beoordeling van de waardering van latente belastingvorderingen voor een dergelijk liquidatieverlies dienen de nieuwe regels in aanmerking te worden genomen.
Een conditionele bronbelasting is ingevoerd op uitgaande rente- en royaltybetalingen aan gelieerde lichamen die zijn gevestigd in landen zonder winstbelasting of met een statutair tarief lager dan 9 procent, landen op de EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden of in misbruiksituaties. Het tarief van de bronbelasting is gelijk aan het hoogste tarief in de vennootschapsbelasting, namelijk 25 procent (tarief 2021). De wet is op 1 januari 2021 in werking getreden.
Met de introductie van de conditionele bronbelasting op rente- en royaltybetalingen, dient te worden overwogen hoe deze (nieuwe) bronbelasting wordt gepresenteerd in de jaarrekening van de ontvanger van de betalingen, dan wel op de tax lijn als winstbelasting dan wel boven de tax lijn als niet-winstbelasting. Beide benaderingen hebben op een andere manier invloed op de effectieve belastingdruk. Als de bronbelasting wordt beschouwd als winstbelasting, dient mogelijk een latente belastingschuld te worden opgenomen.
Marcel Kriek
Senior Director, Tax & Legal Tax Reporting & Strategy, PwC Netherlands
Tel: +31 (0)62 265 01 94