17/09/24
Bij de inkoop van eigen aandelen (ter amortisatie) dienen beursgenoteerde bedrijven in principe dividendbelasting in te houden. Onder voorwaarden biedt de wet een vrijstelling, de zogenaamde inkoopfaciliteit. De inkoopfaciliteit kreeg afgelopen jaar veel aandacht. De Tweede Kamer schafte via een amendement op het Belastingplan 2024 de inkoopfaciliteit af per 2025. Dit gebeurde onder kritiek van het vorige kabinet, het bedrijfsleven en initieel van de Eerste Kamer. Het huidige kabinet brengt het onderwerp weer aan tafel en stelt in het Belastingplan 2025 voor om de faciliteit in stand te houden.
Als de faciliteit in stand blijft, zoals nu voorgesteld in het Belastingplan 2025, dan is de wetgeving uiteindelijk de facto niet veranderd. Wij verwachten echter nog wel discussie over dit onderwerp in de Tweede en / of Eerste Kamer, reden genoeg om onze website te blijven volgen.
Lange tijd was onduidelijk of het inkopen van eigen aandelen voor een vennootschap kwalificeerde als een belaste handeling onder de dividendbelasting bij de aandeelhouder. De wetgever heeft toen gekozen voor een systeem, waarbij hij ‘inkopen ter tijdelijke belegging’ niet onderwerpt aan dividendbelasting en ‘inkopen ter amortisatie’ wel.
Het sleutelwoord bij het inkopen ter belegging betreft tijdelijkheid. Inkoop is tijdelijk als een vennootschap de bedoeling heeft de door haar ingekochte eigen aandelen binnen afzienbare tijd weer te verkopen. Voorbeelden hiervan zijn inkoop van eigen aandelen om te voldoen aan een leveringsverplichting van eigen aandelen ter uitvoering van werknemersopties of inkoop van eigen aandelen ter ondersteuning van de beurskoers.
Bij inkoop ter amortisatie richt een vennootschap zich op het voor langere tijd of zelfs definitief terugbrengen van het geplaatste en gestorte kapitaal. Het inkopen betreft dan een alternatief voor het intrekken van of afstampelen op aandelen. Het verschil tussen de koopprijs en het gemiddelde op aandelen gestorte kapitaal vormt dan opbrengst voor de dividendbelasting.
Voor beursvennootschappen die ondernemen (dus niet hoofdzakelijk beleggen) geldt een faciliteit waardoor de inkoop van eigen aandelen (ter amortisatie) onder voorwaarden toch onbelast blijft. Vennootschappen die zich hoofdzakelijk bezighouden met beleggen zijn uitgesloten van de faciliteit.
Maar waarom een faciliteit? Dividendbelasting dient niet te drukken op de vennootschap, maar op de aandeelhouder. Zo berekent de vennootschap het bruto dividend, keert het netto dividend uit aan de aandeelhouder en verstrekt de ingehouden dividendbelasting aan de Belastingdienst. Afhankelijk van hoe een aandeelhouder kwalificeert, kan hij ingehouden dividendbelasting verrekenen met eventueel te betalen inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting of een buiten Nederland geheven inkomsten- of winstbelasting (ingeval van een buitenlandse aandeelhouder).
De wetgever behandelt de inkoop van eigen aandelen niet anders, maar bij beursvennootschappen doet zich een praktisch probleem voor. Een beursvennootschap weet namelijk niet van wie zij aandelen koopt en de verkopende aandeelhouder weet niet dat de beursvennootschap de koper is. De wetgever achtte het hierdoor praktisch onmogelijk om de inhouding van dividendbelasting correct te doen plaatsvinden. Dit komt erop neer dat de inkopende vennootschap de dividendbelasting voor eigen rekening zal moeten nemen, en deze ook zal moeten bruteren. Voor een nadere uitleg van de brutering, met een rekenvoorbeeld, verwijzen wij naar ons eerdere artikel. Om dit nadeel te voorkomen geldt de inkoopfaciliteit voor de dividendbelasting. Het is overigens ook in veel andere landen, waaronder Duitsland, Frankrijk, Spanje en het Verenigd Koninkrijk, gebruikelijk dat een vrijstelling of faciliteit geldt voor de inkoop van aandelen door beursgenoteerde ondernemingen. De inkoopfaciliteit is één van de factoren die bijdraagt aan het ondernemingsklimaat. Afschaffen van de inkoopfaciliteit kan het ondernemingsklimaat en daarmee de relatieve concurrentiepositie van Nederland negatief beïnvloeden.
Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2024 heeft de Tweede Kamer de inkoopfaciliteit bij amendement (nagenoeg geheel) afgeschaft. Met de afschaffing zou geld ter beschikking komen ter ondersteuning van de lage en middeninkomens. Het vorige kabinet heeft de afschaffing destijds ontraden en ook de Eerste Kamer uitte ernstige zorgen. De Eerste Kamer stemde uiteindelijk in met de afschaffing, nadat toenmalig staatssecretaris Van Rij van Financiën toezegde alternatieven te presenteren voordat de afschaffing in effect zou treden op 1 januari 2025. Uit deze brief gaf de toenmalige staatssecretaris opnieuw aan ‘dat de afschaffing van de faciliteit geen goed idee is’.
De nieuwe coalitiepartijen gaven kort daarna in het hoofdlijnenakkoord te kennen de afschaffing van de inkoopfaciliteit te willen terugdraaien. Dit voornemen is nu vastgelegd in het Belastingplan 2025.
Zoals gezegd zal de inkoopfaciliteit hoogstwaarschijnlijk nog tot discussie leiden in het parlement. Dat zal ook gaan over de geraamde budgettaire opbrengst die met afschaffing van de inkoopfaciliteit gemoeid gaat. Die schattingen lopen behoorlijk uiteen. Zo komt een SOMO-rapport tot een opbrengst van afschaffing van 2 miljard euro, schat het Ministerie van Financiën de opbrengst op ruim 800 miljoen, en komt SEO met een inschatting van tussen de 421 miljoen euro opbrengst of zelfs 369 miljoen euro verlies. Dat veel discussie bestaat over het bedrag dat met de inkoopfaciliteit gemoeid gaat, valt te verklaren. Dat hangt namelijk samen met de reactie van de beursvennootschappen. Het veranderen van dividendbeleid of zelfs het vertrek van een vennootschap naar het buitenland, kan betekenen dat Nederland met de afschaffing niet op de begrote gelden uitkomt.
Uit diverse onderzoeken blijkt een breed gedragen zorg over de stand van het Nederlandse ondernemingsklimaat (ter illustratie noemen wij de PwC CEO Survey en onze Business Climate Heatmap, de Nationale Peiling Ondernemingsklimaat 2024 van VNO-NCW en MKB-Nederland, recente publieke uitingen van bestuurders van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen en de zorgen geuit door de Minister van Economische Zaken en Klimaat naar aanleiding van gesprekken met enkele van die ondernemingen). In het Regeerprogramma heeft het kabinet aangegeven het ondernemingsklimaat te willen versterken. Duidelijkheid over de toekomst van de inkoopfaciliteit kan daaraan bijdragen.