18/09/24
In de praktijk leidt de toepassing van de samenwerkende groepsbepaling in de Wet Bronbelasting 2021 tot onbedoelde gevolgen. Ook is vaak onduidelijk wanneer sprake is van een samenwerkende groep. Het begrip samenwerkende groep wordt nu aangepast naar kwalificerende eenheid; bronbelasting zou zo alleen nog verschuldigd moeten zijn in evidente gevallen van bronbelastingverijdeling.
De onduidelijkheid van de reikwijdte van de Wet Bronbelasting 2021 wordt weggenomen als gevolg van het vervangen van het samenwerkende groepsbegrip met het nieuwe begrip ‘kwalificerende eenheid’. Per 1 januari 2025 is bij een groot aantal participanten zonder een controlerend belang, slechts sprake van een kwalificerend belang ingeval van een gezamenlijke handeling met een belastingverijdelingsmotief.
De Wet Bronbelasting 2021, oftewel de conditionele bronbelasting, is sinds 1 januari 2021 van toepassing. De bronbelasting is per 1 januari 2024 uitgebreid tot dividendbetalingen en wordt thans geheven over betalingen aan gelieerde entiteiten in aangewezen laagbelaste jurisdicties en in misbruiksituaties. De bronbelasting wordt geheven naar een tarief gelijk aan het hoogste tarief in de vennootschapsbelasting. Voor 2024 bedraagt dit tarief 25,8 procent. Ingeval een belastingverdrag geldt, is het mogelijk dat het tarief hierdoor wordt gereduceerd.
De bronbelasting wordt alleen geheven over betalingen tussen gelieerde entiteiten. Het Nederlandse belastingrecht kent verschillende definities van gelieerdheid. In dit geval gaat het om de situatie waarbij tussen de ontvanger van de betaling (de voordeelgerechtigde) en de betalende entiteit (de inhoudingsplichtige) sprake is van een controlerend belang. Hiervan is sprake indien de ene entiteit direct of indirect een zodanige invloed heeft op de besluitvorming van de andere entiteit dat het daarmee de activiteiten van de andere entiteit kan bepalen. Dit is doorgaans het geval bij het houden van 50 procent of meer van de statutaire stemrechten. Vennootschappen kunnen ook gelieerd zijn via een gezamenlijke aandeelhouder, of via een zogenoemde samenwerkende groep. Om als samenwerkende groep te worden aangemerkt dient sprake te zijn van een gecoördineerde investering.
De samenwerkende groepsbepaling komt ook in de vennootschapsbelasting voor en is daar vooral van belang in het kader van de renteaftrekbeperking van artikel 10a Wet Vpb 1969. De invulling van de samenwerkende groep is voor de vennootschapsbelasting en de Wet Bronbelasting 2001 op dit moment nog gelijk.
In de praktijk is gebleken dat de toepassing van de samenwerkende groepsbepaling in de Wet Bronbelasting 2021 tot onbedoelde gevolgen kan leiden. De toelichting op het wetsvoorstel noemt als voorbeeld de participatie van drie pensioenfondsen in een hybride entiteit (niet-transparant naar Nederlands recht en transparant naar buitenlands recht), waarbij geen van de partijen is gevestigd in een laagbelastende jurisdictie. De pensioenfondsen vormen in het voorbeeld een samenwerkende groep. Een Nederlandse deelneming van de hybride entiteit betaalt aan deze hybride entiteit rente, royalty's of dividend waarop in verband met het hybride karakter van de ontvanger in beginsel bronbelasting is verschuldigd. Dit is anders indien een geslaagd beroep kan worden gedaan op de tegenbewijsregeling. Omdat sprake is van een samenwerkende groep moeten alle betrokken pensioenfondsen gezamenlijk en afzonderlijk aan de tegenbewijsregeling voldoen wat onder andere vereist dat de drie pensioenfondsen volgens de eigen fiscale regelgeving als gerechtigde tot de voordelen worden gezien. Indien een van de pensioenfondsen in Nederland is gevestigd, wordt per definitie niet voldaan aan de tegenbewijsregeling omdat het hybride lichaam naar Nederlandse maatstaven niet-transparant is en de voordelen dus niet aan het in Nederland gevestigde pensioenfonds worden toegerekend. Er is in dat geval toch bronbelasting verschuldigd, ook al is er geen ontgaansmotief.
Wanneer sprake is van een samenwerkende groep is in veel gevallen onduidelijk. Ook zijn er signalen uit de praktijk dat de huidige definitie niet past binnen de doelstelling van de Wet Bronbelasting 2001. Er wordt daarom voorgesteld om het begrip samenwerkende groep in de Wet Bronbelasting 2021 te vervangen door een nieuw en eigen groepsbegrip, namelijk de kwalificerende eenheid. Het begrip ‘kwalificerende eenheid’ wordt gedefinieerd als ‘lichamen die gezamenlijk handelen met als hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van belasting bij een van die lichamen te ontgaan’. Deze aanpassing zal niet gaan gelden voor de vennootschapsbelasting. De wijziging moet per 1 januari 2025 in werking treden.
De ‘kwalificerende eenheid’ bestaat uit twee elementen. Ten eerste moet sprake zijn van een gezamenlijk handelen tussen lichamen. Ten tweede moet dit gezamenlijk handelen als hoofddoel of een van de hoofddoelen hebben om de heffing van bronbelasting bij een van die lichamen te ontgaan. Dit wordt ook wel de oogmerktoets genoemd.
Met deze aanpassing wil het kabinet beter aansluiten bij de doelstelling van Wet Bronbelasting 2021. De verwachting is dat dit nieuwe groepsbegrip tot gevolg heeft dat slechts in evidente gevallen van bronbelastingverijdeling sprake zal zijn van een kwalificerende eenheid als gevolg waarvan bronbelasting verschuldigd kan zijn.