21/09/23
Dit artikel is voor het laatst bijgewerkt op 19 december 2023.
Op Prinsjesdag 2023 heeft de Nederlandse overheid diverse belastingmaatregelen bekendgemaakt als onderdeel van het Belastingplan 2024. Op 19 december 2023 heeft de Eerste Kamer het Belastingplan 2024 aangenomen. Dit betekent dat de voorgestelde maatregelen in het Belastingplan 2024 onder IFRS en de RJ meegenomen dienen te worden in de (interim) rapportageperiodes die eindigen op of na 19 december 2023. Onder US GAAP dienen de maatregelen te worden meegenomen op het moment van publicatie in het Staatsblad. Wij hebben de belangrijkste gevolgen van de maatregelen uit het Belastingplan 2024 op de jaarrekening voor u hieronder uiteengezet.
De term “dividendstripping” omvat zowel fraude (waarbij dividendbelasting dubbel wordt teruggevraagd of verrekend), als belastingplanning (waarbij dividendbelasting wordt teruggevraagd of verrekend door een partij die economisch gezien geen belang heeft bij het dividend zelf). Fraude is nu al verboden, maar de mogelijkheid tot belastingplanning vindt men eveneens onwenselijk. Om dit te lijf te gaan heeft de regering een aantal maatregelen voorgesteld.
De aanpak van dividendstripping wordt versterkt. Tegemoetkomingen in de dividendbelasting (verrekening, teruggaaf, vermindering) gelden voor dividendontvangers die tevens de uiteindelijk gerechtigde tot het dividend zijn. Het wetsvoorstel legt de bewijslast bij de dividendontvanger. Bij dividendbelastingbedragen tot 1.000 euro per jaar blijft de bewijslast bij de inspecteur berusten (doelmatigheidsmarge).
Daarnaast wordt voor beursgenoteerde aandelen de registratiedatum uit het Verzamelbesluit Dividendbelasting wettelijk vastgelegd. Zie voor meer informatie ons Belastingnieuwsbericht over dit onderwerp.
Deze maatregelen zullen naar alle waarschijnlijkheid ertoe leiden dat bedrijven minder in staat zijn om bronbelasting te verrekenen en zal naar verwachting leiden tot een hoger effectief belastingtarief (ETR).
De fiscale kwalificatie van buitenlandse rechtsvormen vindt nu plaats aan de hand van een Besluit. Dit besluit wordt nu vervangen door een wet in formele zin; de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen. Inhoudelijk wijzigt een aantal zaken. De nieuwe wet moet in werking treden vanaf 1 januari 2025.
De kwalificatie van buitenlandse rechtsvormen die vergelijkbaar zijn met Nederlandse entiteiten blijft plaatsvinden aan de hand van de rechtsvormvergelijkingsmethode. Voor buitenlandse rechtsvormen die niet vergelijkbaar zijn met Nederlandse entiteiten worden twee aanvullende methoden geïntroduceerd; de ‘symmetrische methode’ en de ‘vaste methode’.
Daarnaast bepaalt dit wetsvoorstel dat het verschil vervalt tussen open (= niet-transparante) en besloten (= transparante) cv’s. Voorgesteld wordt dat alle cv’s voortaan transparant zijn; daarmee wordt op indirecte wijze het doel van het wetsvoorstel bereikt; namelijk om het aantal hybride mismatches in een internationale context te verminderen.
De overgang van een niet-transparante naar een transparante cv wordt aangemerkt als een fictieve overdracht en staking. Voor de gevolgen daarvan worden vier overgangsmaatregelen voorgesteld: (i) doorschuiffaciliteit, (ii) aandelenfusiefaciliteit, (iii) doorschuiffaciliteit bij tbs-situaties en (iv) uitstel van betaling.
Deze maatregel is bedoeld om hybride mismatches (i.c. situaties van dubbele aftrek en aftrek niet belast) tegen te gaan en zal naar verwachting leiden tot minder permanent niet-aftrekbare posten op basis van ATAD 2 en kan dus leiden tot een lager ETR.
Daarnaast zal de overgang van een niet-transparante naar een transparante cv, zonder toepassing van de overgangsmaatregelen, een acute belasting impact kunnen hebben.
Vanaf 1 januari 2025 mogen fiscale beleggingsinstellingen (fbi’s) niet langer rechtstreeks beleggen in Nederlands onroerend goed. Anders dan was opgenomen in de internetconsultatie, blijft het op basis van de nieuwe wet nog steeds mogelijk dat een fbi zich bezighoudt met het besturen van een met de fbi verbonden vastgoedlichaam. De zogenoemde financieringseis wordt niet aangepast; de financiering met vreemd vermogen mag niet hoger zijn dan 60 procent van de boekwaarde van het vastgoed. Dit blijft dus gelden voor de financiering van bijvoorbeeld directe beleggingen in buitenlands vastgoed. Voor andere beleggingen geldt dat de financiering met vreemd vermogen is beperkt tot ten hoogste 20 procent van de boekwaarde van die beleggingen.
Deze maatregel zal naar verwachting leiden tot een hoger ETR vanaf 1 januari 2025, omdat bedrijven met vastgoedportefeuilles geen aanspraak kunnen maken op de fbi status en derhalve onderworpen worden aan het reguliere vennnootschapsbelastingtarief van 25.8%. Dit zal leiden tot een hoger ETR. Daarnaast kan dit leiden tot het herwaarderen van latente belastingvorderingen en -verplichtingen tegen het vennnootschapsbelastingtarief van 25.8%. Dit zal afhankelijk van de situatie een impact hebben op het ETR. Gezien de verplichte (fiscale) herwaardering van activa naar de marktwaarde op het moment waarop het fbi-regime eindigt, wordt verwacht dat de impact op latente belastingen beperkt zal zijn.
De minimumkapitaalregel in de vennootschapsbelasting (geldt alleen voor banken en verzekeraars) werkt onevenwichtig uit ten aanzien van interne treasury activiteiten. Deze onevenwichtigheid wordt aangepast door de minimumkapitaalregel zodanig aan te passen dat rentelasten op schulden aan groepslichamen voortaan onder voorwaarden niet in aftrek worden beperkt. Tegelijkertijd wordt het percentage van de minimumkapitaalregel verhoogd van 9 procent naar 10,6 procent.
Deze maatregel zal leiden tot meer (permanent) niet-aftrekbare rente voor banken en verzekeraars en zal naar verwachting leiden tot een hoger ETR.
De Wet minimumbelasting 2024 (de wet), ook bekend als Pillar Two, voorziet in een minimum ETR van 15% per jurisdictie voor grote internationale ondernemingen en in de EU-gevestigde binnenlandse groepen met een (wereldwijde) jaaromzet van meer dan 750 miljoen euro. Voor Nederland (en andere EU-landen) zal Pillar Two in werking treden vanaf 31 december 2023 en zal voor het eerst van toepassing zijn op boekjaren die op of na deze datum aanvangen.
Het wetsvoorstel is op 31 mei 2023 ingediend bij de Tweede Kamer. Net als het Belastingplan 2024, is de wet op 19 december 2024 aangenomen door de Eerste Kamer.
Op 23 mei 2023 heeft de International Accounting Standards Board de definitieve wijzigingen van de accounting standaard ‘IAS 12 Income Taxes’ gepubliceerd met daarin (i) een tijdelijke verplichte uitzondering voor het waarderen van belastinglatenties voortvloeiend uit de Pillar Two-regelgeving en (ii) nieuwe toelichtingsvereisten die van kracht zijn voor verslagperiodes die aanvangen op of na 1 januari 2023.
De nieuwe toelichtingsvereisten schrijven voor dat een rapporterende entiteit in perioden waarin Pillar Two-regelgeving is “aangenomen” maar nog niet in werking is getreden (dat wil zeggen, het jaar 2023), de verwachte impact (zowel kwalitatief als kwantitatief) van Pillar Two moet toelichten in de jaarrekening. Voor zover de impact niet bekend is of niet redelijkerwijs kan worden geschat, moet de rapporterende entiteit in plaats daarvan een verklaring opnemen in de jaarrekening waarin de voortgang van de impactanalyse wordt toegelicht. Deze nieuwe toelichtingsvereiste dient daarom in acht te worden genomen bij het opstellen van de 2023 jaarrekening.
Voor verslagperioden waarin Pillar Two-wetgeving in werking is getreden (dat wil zeggen, vanaf het jaar 2024), schrijven de nieuwe toelichtingsvereisten voor dat een rapporterende entiteit de acute belastinglast (bate) gerelateerd aan Pillar Two apart moet toelichten in de jaarrekening.
Naar aanleiding van de nieuwe conditionele bronbelasting zal er een bronbelasting worden geheven op (i) dividendbetalingen aan laagbelaste jurisdicties (dat wil zeggen landen met een statutair winstbelastingtarief lager dan 9%), (ii) dividendbetalingen aan jurisdicties die zijn opgenomen op de EU-lijst van niet-coöperatieve jurisdicties en (iii) dividendbetalingen aan hybride entiteiten en kunstmatige structuren die bedoeld zijn om Nederlandse bronbelasting op dividenden te ontwijken (dat wil zeggen misbruiksituaties).
Het tarief van de conditionele bronbelasting op dividenden is gekoppeld aan het hoogste tarief van de Nederlandse vennootschapsbelasting (Vpb) (momenteel 25,8%). De voorgestelde conditionele bronbelasting op dividenden zal een nieuwe belasting zijn die naast de reguliere Wet op de dividendbelasting 1965 zal bestaan (tarief: 15%). Hierdoor kunnen deze belastingen onder bepaalde omstandigheden gelijktijdig van toepassing zijn op dezelfde dividendbetaling. Voor deze situaties voorziet de conditionele bronbelasting in een anti-cumulatieregeling die kan worden toegepast, zodat effectief een maximaal tarief van 25,8% wordt toegepast.
Volgens IFRS wordt bij de waardering en toelichting van acute en latente belastingen rekening gehouden met de belastingtarieven en belastingwetten die zijn "aangenomen" aan het einde van de verslagperiode. Aangezien de status van het wetsvoorstel wordt beschouwd als "aangenomen" per 2 november 2021, moeten de fiscale gevolgen van de nieuwe conditionele bronbelasting worden overwogen voor verslagperiodes die eindigen op of na deze datum.
Dividendbetalingen door een Nederlandse entiteit aan laagbelaste jurisdicties kunnen onderworpen zijn aan bronbelasting. Hoewel de conditionele bronbelasting wordt geheven op het niveau van de Nederlandse uitkerende entiteit, ligt de feitelijke last van de conditionele bronbelasting bij de (buitenlandse) ontvanger van het dividend. Vanuit de fiscale positie in de jaarrekening bezien kan de conditionele bronbelasting leiden tot een verhoging van het ETR van de (buitenlandse) ontvanger.
Bovendien moet een analyse worden gemaakt of de (buitenlandse) ontvanger rekening moet houden met de mogelijke conditionele bronbelasting-claim (d.w.z. latente belastingverplichting) op de niet-uitgekeerde winsten van haar Nederlandse dochteronderneming (d.w.z. 'outside-basis difference’) in de jaarrekening volgens IAS 12.39. Als men tot de conclusie komt dat er op het niveau van de ontvanger geen latente belastingverplichting moet worden verwerkt, dan is het ook relevant om op te merken dat IFRS een toelichtingsvereiste heeft met betrekking tot het totale bedrag van niet-verwerkte latente belastingverplichtingen op ‘outside-basis differences’ (IAS 12.81 (f)).
Geen onderdeel van het Belastingplan maar wel aangekondigd is een maatregel voor 2025 die het opknippen van vennootschappen met voornamelijk vastgoed moet tegengaan. Door een vennootschap op te knippen in meerdere kleinere vennootschappen kan worden bereikt dat een groter bedrag aan rente aftrekbaar wordt onder de earningsstrippingmaatregel (ook wel EBITDA maatregel). Dan kan de franchise van 1 miljoen euro namelijk vaker worden toegepast. Voorgesteld wordt bij vastgoedlichamen met (aan derden) verhuurd vastgoed de drempel van 1 miljoen euro helemaal buiten toepassing te laten.
Deze maatregel zal leiden tot meer niet-aftrekbare rente voor bedrijven die voornamelijk actief zijn in onroerend goed. Er dient daarom in dit verband (steeds) een analyse gemaakt te worden of de gestalde rente gewaardeerd kan worden als een actieve belastinglatentie.