01/11/24
In zijn algemeenheid geldt dat voor de toepassing van de deelnemingsvrijstelling vereist is dat de aandeelhouder een belang van ten minste 5 procent houdt in een lichaam. In dat geval zijn dividenden en vervreemdingsvoordelen in verband met de deelneming vrijgesteld van vennootschapsbelasting. Wanneer het belang op enig moment onder de 5 procent komt, blijft op basis van een aparte wettelijke bepaling onder voorwaarden de deelnemingsvrijstelling nog drie jaar van toepassing. De vraag die in deze zaak voorlag is of dit ook geldt voor koopopties op aandelen, bijvoorbeeld op basis van de zogeheten Falcons-doctrine.
Uit het arrest blijkt dat in meer gevallen de deelnemingsvrijstelling van toepassing is. Als uw onderneming koopopties op aandelen heeft, kan het zijn dat de deelnemingsvrijstelling hierop van toepassing is, ook als het belang is gedaald onder de 5 procent.
Vrijdag 25 oktober 2024 heeft de Hoge Raad een belangrijk arrest gewezen over de reikwijdte van de zogenaamde Falcons-doctrine in situaties waarin sprake is van een aflopende deelneming. Van een aflopende deelneming is sprake wanneer op enig moment het belang dat de vennootschapsbelastingplichtige houdt in een ander lichaam onder de 5 procent zakt, bijvoorbeeld als gevolg van verwatering of gefaseerde vervreemding. De deelnemingsvrijstelling blijft in beginsel dan nog gedurende drie jaar van toepassing. In de voorliggende casus zat de complicatie hem erin dat er naast een normaal aandelenbelang ook sprake was van koopopties op aandelen. Op basis van jurisprudentie van de Hoge Raad kan onder voorwaarden de deelnemingsvrijstelling ook van toepassing zijn als er geen sprake is van het houden van aandelen maar enkel van een koopoptie op aandelen.
Vanaf 2014 houdt belanghebbende 8,5 procent van de aandelen in een Japanse vennootschap. Daarnaast heeft zij nog callopties die recht gaven op de verkrijging van een aandelenbelang van 5 procent in die vennootschap. De vennootschap heeft op 22 maart 2017 een notering aan de Tokyo Stock Exchange gekregen. Door die beursgang daalde het aandelenbelang van belanghebbende in de vennootschap tot 2,28 procent en gaven haar opties nog recht op verkrijging van een aandelenbelang van 1,58 procent. Na de beursgang heeft belanghebbende haar nog resterende opties uitgeoefend en daarbij een positief resultaat behaald.
Op het aandelenbelang was de aflopende deelnemingsregeling ex art. 13 lid 16 Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) van toepassing. De voorliggende vraag was of de aflopende deelnemingsregeling ook van toepassing was op het resultaat behaald met de uitoefening van de opties.
Als uitgangspunt geldt dat om als deelneming in de zin van de Wet Vpb te worden aangemerkt vereist is dat de belastingplichtige een belang houdt van ten minste 5 procent van het nominaal aandelenkapitaal van het andere lichaam. Vervolgens gelden er aanvullende voorwaarden om in aanmerking te komen voor de deelnemingsvrijstelling (of in sommige gevallen de deelnemingsverrekening). In de voorliggende casus werd aan alle overige voorwaarden voldaan. Artikel 13, lid 16 Wet Vpb bepaald dat wanneer op enig moment het belang beneden de 5 procent daalt, de deelnemingsvrijstelling nog gedurende drie jaar van toepassing blijft. Voorwaarde is wel dat bij de belastingplichtige gedurende een periode van één jaar onafgebroken de deelnemingsvrijstelling van toepassing moet zijn geweest op het moment dat direct voorafgaat aan het moment waarop het belang beneden de 5 procent daalt.
In het zogenoemde Falcons-arrest uit 2002 heeft de Hoge Raad beslist dat de deelnemingsvrijstelling ook van toepassing kan zijn op de resultaten die worden behaald met een optie op een deelneming. De Hoge Raad heeft dit beslist op basis van de ratio van de deelnemingsvrijstelling. De deelnemingsvrijstelling strekt ertoe te voorkomen dat in een deelnemingsverhouding dezelfde winst tweemaal in een belasting naar de winst wordt betrokken. Indien een belang bij een tot een deelneming behorend aandeel wordt opgesplitst, zoals het geval is bij het schrijven van een optie op dat aandeel, strookt het met die strekking bij beide belanghebbenden bij dat aandeel de deelnemingsvrijstelling toe te passen. In de fiscale literatuur wordt dit ook wel de opgesplitstbelangdoctrine genoemd.
Enige jaren na het Falcons-arrest heeft de Hoge Raad in een andere procedure beslist dat ook opties op nieuwe aandelen onder de deelnemingsvrijstelling kunnen vallen.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad uit 2020 volgt dat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is op resultaten die worden genoten uit hoofde van zogenoemde ongedekte opties. Hiermee wordt bedoeld dat de verplichting niet wordt gedekt door een aandelenbezit. Oftewel, om het voordeel uit het optierecht daadwerkelijk onder de deelnemingsvrijstelling te brengen, moeten de aandelen waarop het optierecht betrekking heeft bij een calloptie of putoptie in het bezit zijn van de optieschrijver respectievelijk de optiehouder en bij deze partij tot een deelneming behoren
De deelnemingsvrijstelling is derhalve alleen van toepassing wanneer bij de schrijver van de koopoptie het aandelenbelang ook onder de deelnemingsvrijstelling valt (of zou vallen in geval het gaat om een in het buitenland gevestigde vennootschap) en de koopoptie recht geeft op een belang van ten minste 5% van het nominale aandelenkapitaal.
In het Besluit deelnemingsvrijstelling gaat de staatsecretaris in op de reikwijdte van het Falcons-arrest. Het arrest brengt volgens de staatssecretaris niet mee dat optierechten waarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing is, als een deelneming worden aangemerkt. De staatsecretaris heeft in het Besluit ook opgenomen dat de aflopende deelnemingsregeling niet van toepassing is op opties, omdat volgens de staatssecretaris de regeling alleen van toepassing is als het belang vóór de daling beneden 5 procent als deelneming kwalificeerde, en opties kwalificeren volgens de staatssecretaris niet als een deelneming.
De Hoge Raad heeft echter beslist dat de deelnemingsvrijstelling wel van toepassing is op het resultaat behaald met de optie-uitoefening. Indien het belang bij een tot een deelneming behorend aandeel is opgesplitst en beide belanghebbenden bij dat aandeel in aanmerking kwamen voor de deelnemingsvrijstelling, strookt het met de in het Falcons-arrest verwoorde strekking van de deelnemingsvrijstelling om de regeling van artikel 13 lid 16 Wet Vpb toe te passen met betrekking tot hun beider belang bij dat aandeel. Dit is volgens de Hoge Raad ook in overeenstemming met de totstandkomingsgeschiedenis van art. 13 lid 16 Wet Vpb.
De Hoge Raad heeft nu meer duidelijkheid gegeven over de toepassing van de deelnemingsvrijstelling bij opties. Toch zijn nog niet alle vragen opgelost. Een vraag die ook na dit arrest nog openstaat is of opties waarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing is, kwalificeren als deelneming. Zoals beschreven, is dit volgens de staatssecretaris niet het geval maar de Hoge Raad laat zich hier helaas niet over uit. Deze vraag is relevant voor bijvoorbeeld de meesleep- en meetrekregeling van art. 13 lid 4 en 5 Wet Vpb. Om in aanmerking te komen voor die regelingen* moet namelijk sprake zijn van een deelneming. Als opties ook kunnen kwalificeren als ‘deelneming’ dan staan deze regelingen voor meer belastingplichtigen open.
* De meesleepregeling houdt in dat de deelnemingsvrijstelling ook van toepassing is op winstbewijzen en bepaalde schuldvorderingen, mits de belastingplichtige ook een deelneming heeft. De meetrekregeling houdt in dat de deelnemingsvrijstelling bijvoorbeeld ook van toepassing is als de belastingplichtige zelf geen deelneming heeft maar een met de belastingplichtige verbonden lichaam wel een deelneming heeft.