19/07/22
Dit artikel is voor het laatst geüpdatet op 19 juli 2022.
In 2020 heeft GroenLinks een initiatiefwetsvoorstel gepubliceerd teneinde het verlies van de (veronderstelde) Nederlandse dividendbelastingclaim tegen te gaan, die mogelijk optreedt bij verhuizing van hoofdkantoren vanuit Nederland naar het buitenland. Het wetsvoorstel is tussentijds op meerdere punten gewijzigd. Op 15 juli 2022 heeft het kabinet in een brief zijn appreciatie gegeven van het initiatiefwetsvoorstel: het kabinet ontraadt de Tweede Kamer het wetsvoorstel aan te nemen.
Vrijdag 10 juli 2020 heeft GroenLinks het wetsvoorstel ingediend. Op 18 september 2020 is het wetsvoorstel aangepast, en ook daarna volgden vorig jaar nog wijzigingen, onder andere naar aanleiding adviezen van de Raad van State, gepubliceerd op 9 oktober 2020.
Op 29 oktober 2021 is een Tweede Nota van Wijziging ingediend, waarmee de initiatiefnemer de terugwerkende kracht naar 18 september 2020, 12:00 uur uit het wetsvoorstel heeft gehaald. De reden hiervoor is dat het wetsvoorstel al meer dan een jaar geleden is ingediend en er nog geen zicht was op de verdere behandeling en de mogelijke datum van inwerkingtreding. De initiatiefnemer vindt het niet gepast is om bedrijven langer in onzekerheid te laten met betrekking tot de terugwerkende kracht van het wetsvoorstel.
Op 15 november 2021 heeft GroenLinks echter een Derde Nota van Wijziging ingediend waarmee het initiatiefwetsvoorstel toch terugwerkende kracht kreeg tot en met maandag 15 november 2021, 15:00 uur. Met de indiening van de Vierde Nota van Wijziging is de Derde Nota van Wijziging vervallen.
Op 8 december 2021 heeft de opvolger van de initiatiefnemer een Vierde Nota van Wijziging ingediend. Deze Nota bevat op vier punten inhoudelijke aanpassingen ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel en de Nota van wijziging van 18 september 2020. Deze aanpassingen zijn in ons artikel verwerkt. Daarnaast past het de terugwerkende kracht van het wetsvoorstel aan naar woensdag 8 december 2021, 9:00 uur.
In een brief aan de Tweede Kamer van 15 juli 2022 heeft het kabinet zijn reactie gegeven op het initiatiefwetsvoorstel. Eind december 2020 had de Tweede Kamer om deze kabinetsappreciatie gevraagd.
Met dit wetsvoorstel beoogt GroenLinks om bedrijven die overwegen hun hoofdkantoor vanuit Nederland te verplaatsen naar het buitenland, op andere gedachten te brengen. Met name wordt genoemd de verhuizing naar het Verenigd Koninkrijk, waar geen dividendbelasting wordt geheven.
Het initiatiefwetsvoorstel is van belang voor twee groepen. In de eerste plaats zijn dit de vennootschappen die betrokken zijn bij een zetelverplaatsing, of bij een grensoverschrijdende juridische fusie, splitsing of aandelenfusie. In de tweede plaats zijn dit de aandeelhouders in dergelijke vennootschappen. Het gaat met name om zetelverplaatsingen naar een buitenland waar geen dividendbelasting wordt geheven of waar een zogenaamde step-up wordt verleend. Naast zuivere zetelverplaatsingen worden ook grensoverschrijdende juridische fusies, splitsingen of aandelenfusies onder de regeling gebracht. Aangekondigd is het wetsvoorstel (vanuit doelmatigheidsoverwegingen) aan te vullen met een franchise van 50 miljoen van de winstreserves.
In het oorspronkelijke wetsvoorstel was nog voorzien in een beperking van deze regeling tot groepsvennootschappen met een geconsolideerde netto-omzet van ten minste 750 miljoen euro. Met de Nota van Wijziging van 18 september 2020 is deze kwantitatieve beperking vervallen, zodat in het voorstel nu alle verplaatsingen en grensoverschrijdende fusies, splitsingen en aandelenfusies onder het bereik van de conditionele eindafrekening worden gebracht, echter met inachtneming van de hierboven genoemde franchise.
Het wetsvoorstel is gericht tegen verschillende manieren waarop een hoofdkantoor kan worden verplaatst naar het buitenland, als gevolg waarvan de (veronderstelde) Nederlandse dividendbelastingclaim zou kunnen worden afgeschud. Met name introduceert het wetsvoorstel de volgende vier gevallen als belastbaar feit:
Indien een van deze situaties zich voordoet, dient de vennootschap op basis van het wetsvoorstel aangifte dividendbelasting te doen. De grondslag waarover de belasting wordt geheven, is de zogenaamde ‘zuivere winst” van een vennootschap. De “zuivere winst” omvat niet alleen de zichtbare winstreserves van een vennootschap, maar ook de latente winstreserves. Een en ander verminderd met het (erkende) gestorte kapitaal en een franchise van 50 miljoen euro.
In beginsel is over dit bedrag op dat moment dividendbelasting verschuldigd, zij het dat wel rekening wordt gehouden met de bestaande inhoudingsvrijstellingen in deelnemingssituaties en dergelijke. De voorgestelde eindafrekeningsverplichting betreft dus met name de dividendbelastingclaim die rust op de winstreserves waartoe de portfolio-aandeelhouders van een beursvennootschap zijn gerechtigd.
Voorwaarde voor de heffing is - kort gezegd - dat als gevolg van de verhuizing (een van de hierboven beschreven vier gevallen) de (veronderstelde) dividendbelastingclaim wordt afgeschud.
Als de Nederlandse dividendbelastingclaim wordt ingewisseld door een buitenlandse vergelijkbare claim, is de heffing niet van toepassing. In het wetsvoorstel wordt daarom als voorwaarde gesteld dat het moet gaan om een verhuizing naar een kwalificerend buitenland.
Het oorspronkelijke wetsvoorstel definieerde het begrip “kwalificerend buitenland” slechts als een land dat geen met de Nederlandse dividendbelasting vergelijkbare bronbelasting op dividenden kent, dan wel een land dat bij binnenkomst de (latente) winstreserves aanmerkt als gestort kapitaal (dat wil zeggen een “step-up” geeft).
De Vierde Nota van wijziging stelt daarnaast de volgende twee voorwaarden:
Volgens het oorspronkelijke wetsvoorstel kreeg de inhoudingsplichtige entiteit voor de eindafrekening uitstel van betaling. Dit zou automatisch plaatsvinden. De vennootschap hoefde hier dus niet om te verzoeken. Het uitstel zou worden beëindigd indien en voor zover daadwerkelijk uitkeringen van dividenden plaatsvinden.
Voor zover aandeelhouders recht hadden op teruggaaf van dividendbelasting, was geregeld dat het recht op teruggaaf ontstond op het moment waarop het uitstel van betaling ter zake van de geconserveerde winstuitdeling zou worden beëindigd.
Verder was voor de inkomstenbelasting geregeld dat de dividendbelasting ter zake van de geconserveerde winstuitdeling op het moment dat het uitstel van betaling zou beëindigd, ging gelden als een te verrekenen voorheffing.
In het oorspronkelijke wetsvoorstel was nog voorzien in de mogelijkheid voor de vennootschap om de verschuldigde dividendbelasting direct bij verplaatsing, fusie, splitsing of aandelenfusie te voldoen. Eerder was aangekondigd dat deze mogelijkheid zou vervallen. Op basis van het eerder gewijzigde voorstel werd uitstel van betaling de regel.
Dit alles is vervallen bij Vierde Nota van wijziging: de beoogde systematiek van de conserverende aanslag wordt verlaten. In plaats daarvan wordt de voorgestelde eindheffing in de dividendbelasting onmiddellijk bij vertrek geheven, zonder mogelijkheid van uitstel van betaling of kwijtschelding.
In het oorspronkelijke wetsvoorstel dat op 10 juli 2020 was ingediend, bestond onduidelijkheid over wie het belastingsubject van de heffing is. Voor de reguliere dividendbelasting is dat namelijk niet de uitkerende vennootschap, maar de aandeelhouder. In het gewijzigde wetsvoorstel dat op 9 oktober 2020 is ingediend, is dit aangepast om duidelijker tot uitdrukking te laten komen dat de conditionele dividendbelasting bij zetelverplaatsing wordt geheven bij de vennootschap maar (ten laste) van de aandeelhouder. Het gewijzigde wetsvoorstel voorziet daarom in een wettelijk verhaalsrecht voor de vennootschap op de aandeelhouders die het dividend daadwerkelijk ontvangen.
Het wetsvoorstel voert niet alleen een eindafrekening in bij zetelverplaatsing vanuit Nederland, maar regelt omgekeerd ook een step-up in de situatie dat een buitenlandse vennootschap Nederland binnenkomt. Dit betreft een uitbreiding ten opzichte van de nu al bestaande step-upregeling voor gevallen van grensoverschrijdende splitsing, fusie of aandelenruil. Het initiatiefwetsvoorstel behandelt in dit opzicht immigraties naar Nederland en emigraties vanuit Nederland in grote lijnen op neutrale wijze.
Voorts wordt een vestigingsplaatsfictie ingevoerd voor rechtspersonen die zijn opgericht naar buitenlands recht, en die ten minste twee jaar in Nederland gevestigd zijn geweest. Deze rechtspersonen worden vervolgens na hun zetelverplaatsing vanuit Nederland nog gedurende tien jaar geacht in Nederland gevestigd te zijn. Deze uitbreiding geldt zowel voor de dividendbelasting als voor de vennootschapsbelasting.
De Vierde Nota van wijziging stelt voor om aan het wetsvoorstel terugwerkende kracht te verlenen tot woensdag 8 december 2021, 9:00 uur. De Vierde Nota van wijziging is voor advies voorgelegd aan de Raad van State, die een negatief advies heeft uitgebracht.
In de brief van 15 juli 2022 ontraadt het kabinet de Tweede Kamer om het initiatiefwetsvoorstel aan te nemen. Het kabinet volgt hiermee de negatieve adviezen van de Afdeling advisering van de Raad van State naar aanleiding van het initiatiefwetsvoorstel, de Eerste Nota van wijziging en de Vierde Nota van wijziging. De bezwaren van het kabinet tegen het initiatiefwetsvoorstel bestaan uit de volgende negen punten:
Wij merken op dat het initiatiefwetsvoorstel vanzelfsprekend pas wet wordt als beide Kamers er mee instemmen. Tijdens het parlementaire traject kunnen ook nog de nodige aanpassingen optreden. Enkele van de aanpassingen tot nu toe zijn hier reeds verwoord.
Mariska van der Maas
Director Knowledge Centre Tax, PwC Netherlands
Tel: +31 (0)62 422 10 29