19/09/23
Dit artikel is voor het laatst bijgewerkt op 19 december 2023.
Dividendstripping is de afgelopen tijd veel in het nieuws geweest. Daarbij gaat het soms om fraude, waarbij dividendbelasting dubbel wordt teruggevraagd of verrekend. Dat is ook nu al verboden. In andere gevallen gaat het om belastingplanning, waarbij dividendbelasting wordt teruggevraagd of verrekend door een partij die economisch gezien geen belang heeft bij het dividend zelf. Dit laatste wordt inmiddels als onwenselijk gezien en wordt met de voorgestelde maatregelen effectiever aangepakt. Op basis van internationaal onderzoek blijkt overigens dat dit in veel landen speelt. De Wet overige fiscale maatregelen 2024 (Wet OFM 2024) bevat maatregelen die dividendstripping moeten tegengaan; de maatregelen volgen op een consultatieronde die al eind 2021/begin 2022 heeft plaatsgevonden.
Als het wetsvoorstel door het parlement wordt aangenomen, zullen stringente(re) voorwaarden gaan gelden voor de verrekening, teruggaaf of vermindering van dividendbelasting indien uw organisatie of onderneming dividenden ontvangt.
In sommige situaties worden de juridische eigendom van, en het economische belang bij aandelen gesplitst. Door de splitsing behoudt een aandeelhouder het economische belang bij de aandelen, maar wordt de juridische eigendom van de aandelen (tijdelijk) overgedragen aan een of meer andere (buitenlandse) partijen. Het doel van dividendstripping is om met een dergelijke splitsing een belastingvoordeel te behalen wanneer die andere partij(en) recht heeft (of hebben) op een gunstige(r) behandeling voor de dividendbelasting dan de oorspronkelijke aandeelhouder die het economische belang bij de aandelen heeft behouden. Deze gunstige(r) behandeling kan bijvoorbeeld betrekking hebben op een hoger recht op verrekening, teruggaaf of vermindering van de Nederlandse dividendbelasting, terwijl de oorspronkelijke aandeelhouder geen of een beperkter recht op verrekening, teruggaaf of vermindering van de Nederlandse dividendbelasting heeft.
Wij merken op dat dividendstripping verschillende, zeer uiteenlopende vormen kan aannemen. Er zijn bonafide situaties waarbij een belastingplichtige recht heeft op de verrekening, teruggaaf of vermindering van Nederlandse dividendbelasting zonder dat sprake is van dividendstripping. Er doen zich ook situaties voor waarbij aanspraak wordt gemaakt op een verrekening, teruggaaf of vermindering van dividendbelasting die past binnen de tekst van de (Nederlandse) belastingwet of van een belastingverdrag, maar waarvan de wetgever vindt dat een dergelijke aanspraak in strijd is met de geest van de belastingwet of het belastingverdrag. Daar worden de regels nu voor aangescherpt. En tot slot hebben zich in de praktijk situaties voorgedaan waarbij sprake was van internationale dividendbetalingen terwijl aan de belastingdienst van het ene land een ander feitencomplex werd gepresenteerd dan aan de belastingdienst van het andere land. Een dergelijke handelwijze heeft het oogmerk om in beide landen een verrekening, teruggaaf of vermindering van de dividendbelasting te claimen. Ook al is deze laatste vorm van dividendstripping ook nu al niet toegestaan, het doet zich in de praktijk blijkbaar wel voor, en er worden daarom nu regels voorgesteld die het eenvoudiger maken voor de belastinginspecteur om teruggaaf of verrekening van de dividendbelasting te weigeren.
In 2001 is in de Nederlandse wetgeving ook al een algemene antimisbruikregel opgenomen om dividendstripping tegen te gaan. Op grond van deze regel wordt – kort gezegd – een vermindering, verrekening of teruggaaf van dividendbelasting uitgesloten wanneer degene die het dividend heeft ontvangen (dan wel om een vermindering, verrekening of teruggaaf heeft verzocht), niet de uiteindelijke gerechtigde tot dat dividend is. Ook de toepassing van de inhoudingsvrijstelling in de dividendbelasting - door degene die het dividend uitkeert - kan worden geweigerd wanneer degene die het dividend heeft ontvangen, niet de uiteindelijke gerechtigde tot dat dividend is. De in 2001 geïntroduceerde maatregel definieert in dat verband wie – al dan niet – als de uiteindelijke gerechtigde tot het dividend kan worden beschouwd. Het doel was destijds om een maatregel te introduceren die enerzijds uitvoerbaar zou zijn in de praktijk, maar anderzijds geen overkill zou bevatten.
In de praktijk is gebleken dat dividendstripping binnen de huidige wettelijke mogelijkheden niet altijd adequaat kan worden bestreden, ondanks de in 2001 geïntroduceerde antimisbruikwetgeving. Zo rust op de inspecteur de (zware) bewijslast dat sprake is van dividendstripping, terwijl de complexiteit van de geconstateerde gevallen de afgelopen jaren toegenomen is. Het kabinet vindt het ongewenst dat het mogelijk blijft om door middel van dividendstripping geen of minder dividendbelasting te betalen dan de wetgever heeft bedoeld. Om die reden bevat de Wet OFM 2024 enkele maatregelen voorgesteld om dividendstripping beter te kunnen bestrijden.
In de eerste plaats wordt de bewijslastverdeling aangepast. Op dit moment rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de ontvanger van het dividend niet de uiteindelijke gerechtigde is, op de inspecteur. Vanaf 1 januari 2024 wijzigt de bewijslastverdeling van uiteindelijke gerechtigdheid: degene die een beroep doet op een tegemoetkoming (d.w.z., een vermindering, verrekening of teruggaaf van dividendbelasting, of de toepassing van de inhoudingsvrijstelling in de dividendbelasting) dient niet alleen de feiten te stellen en bij betwisting door de inspecteur aannemelijk te maken dat hij of zij aanspraak maakt op deze tegemoetkoming, maar ook de feiten te stellen en bij betwisting door de inspecteur aannemelijk te maken dat hij of zij de uiteindelijke gerechtigde tot het dividend is. Volgens de toelichting bij het wetsvoorstel dat op Prinsjesdag is ingediend, zijn voor de uitleg van het begrip ‘uiteindelijke gerechtigde’ het OESO-Modelverdrag, het Commentaar bij het OESO-Modelverdrag en de jurisprudentie van het HvJ EU van belang.
De nieuwe bewijslastverdeling geldt niet voor alle situaties. Om beleggers met een kleine beleggingsportefeuille tegemoet te komen, is een doelmatigheidsmarge opgenomen. Deze doelmatigheidsmarge houdt in dat een belastingplichtige of opbrengstgerechtigde pas vanaf een bedrag van meer dan 1.000 euro aan geheven dividendbelasting per boek- of kalenderjaar aannemelijk hoeft te maken dat hij of zij de uiteindelijke gerechtigde is.
De tweede maatregel betreft aandelen die worden verhandeld op een gereglementeerde markt (bijvoorbeeld een effectenbeurs). Op dit moment bepaalt het Verzamelbesluit dividendbelasting dat voor het antwoord op de vraag wie gerechtigd is tot het dividend, en daarmee een recht heeft op een vermindering, verrekening of teruggaaf van dividendbelasting, wordt aangesloten bij de zogenoemde registratiedatum of ‘record datum’. De registratiedatum of ‘record datum’ is de datum waarop aan het einde van de werkdag door de financiële instelling de posities worden vastgesteld, en op basis van de aandelendepots van cliënten wordt bepaald wie recht heeft op het dividend. Met ingang van 1 januari 2025 wordt deze bepaling wettelijk verankerd in de Wet op de Dividendbelasting 1965.
De consultatie van dit wetsvoorstel kende meer antimisbruikmaatregelen, maar deze zijn niet in de nieuwe wet overgenomen.