HR: Ruimere vrijstelling Vpb voor vereniging en stichting

26/01/22

Op 21 januari 2022 heeft de Hoge Raad beslist dat de generieke vrijstelling in de vennootschapsbelasting (‘Vpb’) ook van toepassing kan zijn op stichtingen en verenigingen die minder dan vijf jaar bestaan of commercieel actief zijn. De eerdere uitspraak van het hof en de door de staatssecretaris voorgestane tijdevenredige (pro-rata) toepassing van de vrijstelling zijn niet te verenigen met het doel van de vrijstelling, aldus de Hoge Raad.

Wat betekent dit voor uw organisatie?

Bestaat uw stichting of vereniging minder dan vijf jaar of drijft dit lichaam minder dan vijf jaar een (Vpb-plichtige) onderneming, dan kunt u onder omstandigheden een ruimer beroep doen op de winstgrenzen van de generieke subjectieve vrijstelling in de Vpb. Zolang de winst in de betreffende jaren minder bedraagt dan 75.000 euro, dan blijft deze winst onbelast. Deze uitleg van de generieke vrijstelling is vooral profijtelijk voor verenigingen of stichtingen die kortlopende winstgevende projecten uitvoeren.

Achtergrond

De Vpb kent een algemene vrijstelling voor stichtingen en verenigingen. Deze bestaat uit twee winstgrenzen. Als een stichting of vereniging in een jaar minder dan 15.000 euro fiscale winst maakt, is dit lichaam vrijgesteld van Vpb en hoeft zij geen aangifte in te dienen bij de Belastingdienst (de eerste winstgrens). De winst over een jaar is eveneens vrijgesteld als die opgeteld bij de resultaten over de voorgaande vier jaar onder de 75.000 euro blijft (de tweede winstgrens).

In de zaak die speelde voor de Hoge Raad was in geschil of een vereniging gebruik kon maken van de Vpb-vrijstelling op basis van de tweede winstgrens. Deze vereniging bestond nog geen vijf jaar. Volgens de Hoge Raad is de strekking van de tweede winstgrens om, onder voorwaarden, een tegemoetkoming te verlenen wanneer de eerste winstgrens in een bepaald jaar door een incidentele oorzaak zou worden overschreden. Met deze strekking moet een lichaam volgens de Hoge Raad ook in de eerste vier jaren na oprichting gebruik kunnen maken van de vrijstelling. De Hoge Raad oordeelt daarom dat de tweede winstgrens onverkort van toepassing is wanneer sinds de oprichting van het lichaam minder dan vijf jaren zijn verstreken. In deze gevallen dient voor deze tweede winstgrens de winst in aanmerking te worden genomen die sinds de oprichting in totaal is behaald.

 

De Hoge Raad wijkt in dit oordeel af van het hof. Het hof was namelijk van oordeel dat op basis van een strikte grammaticale uitleg van de vrijstelling en de parlementaire geschiedenis, de tweede winstgrens in haar geheel niet van toepassing is op lichamen die minder dan vijf jaar bestaan. De Hoge Raad vernietigt deze uitspraak. Ook ziet de Hoge Raad geen aanknopingspunten voor de tijdsevenredige (pro-rata) toepassing van de tweede winstgrens, zoals de inspecteur die voorstond. De inspecteur baseerde deze pro-rata toepassing op een beleidsbesluit van de staatssecretaris. Als gevolg van het arrest van de Hoge Raad kan er een streep door de pro-ratabenadering in dit besluit.

Noemenswaardig is dat de uitleg van de Hoge Raad ertoe kan leiden dat gedurende de eerste vijf jaren sinds de oprichting van een vereniging of stichting per saldo meer winst van Vpb wordt vrijgesteld dan 75.000 euro. Bijvoorbeeld wanneer in het eerste jaar een winst van 75.000 euro wordt behaald en vervolgens in de vier jaren daarna steeds 15.000 euro. De Hoge Raad acht deze consequentie echter van onvoldoende gewicht om de generieke vrijstelling anders uit te leggen.

Contact

Maiko van Bakel

Maiko van Bakel

Director, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)61 358 23 84

Pjotr Anthoni

Pjotr Anthoni

Senior Tax Manager Knowledge Centre, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)61 091 73 45

Mitra Tydeman

Mitra Tydeman

Senior Tax Manager Knowledge Centre, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)63 024 66 06

Volg ons