Implementatie Pillar 2 en implicaties voor Nederlandse bedrijfsleven

18/12/21


Dit artikel is voor het laatst geüpdatet op 21 januari 2022.

Op 20 december 2021 heeft de OESO haar ‘Model Rules’ gepubliceerd, welke (bij het IF aangesloten) landen kunnen gebruiken ter implementatie van Pillar 2 in hun nationale wetgeving. In aansluiting op deze Model Rules heeft de Europese Commissie twee dagen later, op 22 december 2021, het richtlijnvoorstel inzake Pillar 2 gepubliceerd.

Pillar 2 tracht (resterende) belastingontwijking en belastingconcurrentie tussen landen te verminderen. De ambitie is om Pillar 2 per 1 januari 2023 in werking te laten treden naast de reeds bestaande en complexe (inter)nationale (vennootschaps)belastingstelsels. Vanwege de complexiteit en potentiële impact verdient het aanbeveling (reeds) te starten met een Pillar 2 impact assessment. Al met al staat buiten kijf dat Pillar 2 het (inter)nationale fiscale landschap ingrijpend zal wijzigen en tevens zal zorgen voor nieuwe, complexe wet- en regelgeving dat gepaard zal gaan met additionele complianceverplichtingen voor multinationale ondernemingen.

Wat zal Pillar 2 betekenen voor internationale en Nederlandse bedrijven?

Het moge duidelijk zijn dat de inwerkingtreding van Pillar 2 het internationale fiscale landschap ingrijpend zal wijzigen. Of het ook zal leiden tot een ‘eerlijke(re)’ verdeling en een hogere winstbelastingdruk moet nog blijken. Pillar 2 zal in werking treden naast de reeds bestaande en zeer complexe (inter)nationale (vennootschaps)belastingstelsels, verdragen ter voorkoming van dubbele belasting, diverse (Europese) richtlijnen en besluiten.

Door het introduceren van nieuwe maatregelen, wordt het (inter)nationale fiscale landschap nóg complexer. Hoewel niet expliciet zo benoemd door de OESO, vormt Pillar 2 in feite een geheel nieuw winstbelastingstelsel, waartegen de fiscale stelsels van jurisdicties gezet moeten worden. Daarnaast zullen landen wereldwijd de bijheffingsmechanismen in hun wetgeving moeten implementeren. Afhankelijk van de positie van een entiteit in de concernstructuur (i.e. uiteindelijke moedermaatschappij, tussenhoudster of dochtermaatschappij) kan een entiteit te maken krijgen met een bijheffing onder de Income Inclusion Rule (IIR) of Undertaxed Payments Rule (UTPR). De wisselwerking tussen het Pillar 2-stelsel en de nationale winstbelastingstelsels, maar ook de interactie tussen de verschillende maatregelen maken het uiterst complex.

Tegelijkertijd zullen de administratieve lasten voor internationaal opererende ondernemingen toenemen. Enerzijds doordat zij wellicht met een bijheffing te maken krijgen; anderzijds door de toename aan compliance- en aangifteverplichtingen in de verschillende jurisdicties. Zo zal in elke jurisdictie waar de multinational actief is in principe het effectieve belastingtarief bepaald dienen te worden om te bepalen of aan het minimum wordt voldaan. Veel is nog onduidelijk en zal nog moeten worden uitgekristalliseerd. Op basis van de Model Rules, waarin een gestandaardiseerd ‘GloBE International Return’ wordt geïntroduceerd, neigt het eerder naar een additionele separate aangifteverplichting. Een groepsentiteit heeft 15 maanden (18 maanden in het eerste jaar dat de regels in werking treden) de tijd om de GloBe International Return in te vullen en in te dienen bij de (nationale) belastingautoriteiten, tenzij een uitzondering voor bepaalde specifieke gevallen van deze aangifte geldt. En dit alles met het oog op het zeer ambitieuze doel van de OESO Pillar 2 met ingang van 1 januari 2023, met uitzondering van de UTPR, in werking te laten treden. Per 1 januari 2024 zal de inwerkingtreding van de UTPR volgen.

Introductie op Pillar 2

Het huidige internationale fiscale stelsel stamt nog uit het begin van de 20e eeuw. Door de inmiddels sterk digitaliserende en globaliserende economie is dit stelsel aan vervanging toe. De laatste decennia, en met name na de financiële crisis van 2008, ligt de belastingheffing van multinationale ondernemingen onder een vergrootglas en is het regelmatig onderwerp van zowel maatschappelijke als politieke discussie. Mede naar aanleiding hiervan heeft de OESO in 2015 vijftien actiepunten vormgegeven om belastingontwijking, grondslagerosie en winstverschuivingen van multinationale ondernemingen tegen te gaan (BEPS 1.0). Op het punt van belastingheffing in een digitaliserende (en globaliserende) economie is destijds geen consensus bereikt.

In de loop van 2019 heeft de OESO vanuit het Inclusive Framework (IF) twee Pillars geïntroduceerd, waarmee de aanwezige uitdagingen van de digitaliserende wereld worden aangegaan (BEPS 2.0). Deze Pillars hebben als doel de (winst)belastingopbrengst eerlijker te verdelen door de introductie van (belasting)grondslagherverdeling richting marktjurisdicties (Pillar 1) voor ongeveer de 100 grootste bedrijven en een wereldwijd 15%-minimumbelastingniveau (Pillar 2) voor bedrijven met een jaaromzet van, in principe, minimaal 750 miljoen euro. Voor de omzetdrempel wordt gekeken naar de jaaromzet van de laatste vier jaar voorafgaand aan het te beoordelen jaar. Indien in (minimaal) twee van deze jaren de jaaromzet ten minste 750 miljoen euro bedraagt, zal Pillar 2 toepassing vinden.

In navolging van het politieke akkoord binnen het Inclusive Framework op 8 oktober 2021 heeft de OESO op 20 december 2021 hun (langverwachte) ‘Model Rules’ gepubliceerd, welke (bij het IF aangesloten) landen kunnen gebruiken ter implementatie van Pillar 2 in hun nationale wetgeving. Tevens heeft de Europese Commissie twee dagen later, op 22 december 2021, het richtlijnvoorstel inzake Pillar 2 gepubliceerd op basis van de door de OESO opgestelde Model Rules. Begin 2022 wordt het Explanatory Commentary (nader toelichtend commentaar) verwacht en later in 2022 en gedetailleerd Implementation Framework (implementatieraamwerk). Dit alles nog steeds met het zeer ambitieuze doel om de IIR per 1 januari 2023 in werking te laten treden.

Pillar 2 op basis van recente OESO Model Rules en EU richtlijnvoorstel

Met Pillar 2 wordt getracht multinationale ondernemingen altijd een minimumniveau aan winstbelasting te laten betalen. Leden van het IF zijn in juni 2021 overeengekomen dat het minimumtarief 15 procent zal bedragen. Om dit minimumniveau te bewerkstelligen heeft de OESO een viertal maatregelen geïntroduceerd. Voor de toepassing van Pillar 2 wordt zoveel als mogelijk aangesloten bij de definities die reeds gelden voor Country-by-Country Reporting (CbCR).

De Income Inclusion Rule (IIR), de primaire regel van Pillar 2, behelst een bijheffing (in principe) op het niveau van de (uiteindelijke) moedermaatschappij indien en voor zover het effectieve tarief van de dochtermaatschappij (of de vaste inrichting) onder het minimumtarief van 15 procent ligt. Deze effectieve minimumwinstbelasting houdt in dat, naast het minimumtarief, een enigszins gemeenschappelijke grondslag bepaald dient te worden: de zogenoemde GloBE tax base. De commerciële winstbepaling op basis van financiële verslaggeving (zoals IFRS,US GAAP of Dutch GAAP) fungeert als uitgangspunt. Hier worden vervolgens enige aanpassingen op gemaakt om tot de GloBE tax base te komen. Om rekening te houden met de aanwezigheid van tijdelijke verschillen (tussen de commerciële en fiscale winstbepaling) wordt voorzien in een soort van deferred-tax-accounting systematiek. De GloBE tax base vormt de noemer van de breuk, waar de teller wordt gevormd door de covered taxes (kort gezegd, de verschuldigde winstbelasting). Per jurisdictie wordt getoetst of de dochtermaatschappij(en) in dat land al dan niet aan het effectieve minimumtarief voldoet/voldoen (de zogenoemde per-jurisdictiebenadering). Concreet betekent dit dat zowel de covered taxes als de GloBE tax base per land zal worden bepaald. Noemenswaardig is overigens dat een arm’s lengthbeginsel geldt voor de grensoverschrijdende intragroepstransacties voor Pillar 2-doeleinden. In de Model Rules wordt een specifieke antimismatchmaatregel geïntroduceerd, welke de aftrek weigert bij intragroepfinancieringsconstructies, indien daartegenover geen ‘commensurate increase in the taxable income’ staat. Tot slot wordt tevens een soort deelnemingsvrijstellingsregime geïntroduceerd om rekening te houden met uitgekeerde dividenden.

Naast de IIR zijn aanvullende maatregelen als ‘vangnetbepalingen’ geïntroduceerd, waaronder de invoering van een aftrekbeperking voor bepaalde (grondslaguithollende) intra-groepsbetalingen (zoals interest en royalty’s) die niet aan het effectieve minimumtarief zijn onderworpen (Undertaxed Payments Rule (UTPR)). Van belang om te noemen is dat de toepassing van de UTPR niet slechts geldt voor groepsentiteiten die intra-groepsbetalingen hebben verricht aan laagbelaste buitenlandse groepsentiteiten. Voor de berekening (en de verdeling) van de UTPR bijheffing, introduceren de Model Rules een allocatiesleutel op basis van aanwezige werknemersaantallen en de waarde van aanwezige materiële vaste activa.

Het is de vraag hoe de verschillende (geïmplementeerde) maatregelen (in de verschillende jurisdicties) precies zullen gaan interacteren. De voorkoming van dubbele belasting moet nog worden geregeld. Verder is het afwachten hoe Pillar 2 zal co-existeren met het GILTI-regime in de Verenigde Staten.

Uitzonderingen

Bepaalde sectoren, zoals beleggings- en pensioenfondsen, zijn van het toepassingsbereik van Pillar 2 uitgezonderd. Tevens zal een formulaic substance-based carve-out worden ingevoerd, waardoor een bepaald percentage van de loonkosten en materiële vaste activa wordt uitgezonderd van Pillar 2. In principe zal deze carve-out 5 procent van zowel de materiële vaste activa als 5 procent van de loonkosten in een bepaalde jurisdictie omvatten. Voor de eerste 10 jaar geldt een hoger percentage van 10 procent van de loonkosten en 8 procent van de waarde van de materiële vaste activa (welke percentages jaarlijks zullen afnemen naar 5 procent).

Voorts heeft de OESO in haar Model Rules een uitzondering geïntroduceerd voor bedrijven in ‘de initiële fase van hun internationale activiteit’. Voor bedrijven die (i) in niet meer dan zes andere landen actief zijn en (ii) maximaal EUR 50 miljoen aan materiële activa in het buitenland hebben geldt een tijdelijke uitzondering van de UTPR voor een periode van maximaal 5 jaar. Bovendien geldt voor landen waar een multinationale onderneming een omzet behaalt van minder dan 10 miljoen euro en een winst van minder dan 1 miljoen euro een ‘de minimis exclusion’.

Noemenswaardig in dit opzicht is dat Nederland tijdens de (IF-)onderhandelingen steeds heeft ingezet op een zo robuust mogelijke vormgeving van Pillar 2 (met zo min mogelijk uitzonderingen). Bovengenoemde uitzonderingen laten goed zien dat de OESO ‘Model Rules’ een vrucht is van onderling overleg en dat (politieke) compromissen nodig zijn om tot een akkoord te komen (op internationaal niveau).

Tijd voor een eerste impact assessment

Het is van belang de ontwikkelingen goed in de gaten te houden mede met het oog op het strakke tijdspad en de ambitie om Pillar 2 (via een Richtlijn in de EU en daaruit voortvloeiende nationale wetgeving) per 1 januari 2023 in werking te laten treden. Hopelijk bieden de nog te verwachten Explanatory Commentary en het Implementation Framework ter implementatie van Pillar 2 enige houvast.

Multinationale ondernemingen moeten niet wachten op (finale) nationale wetgeving en reeds te starten met het uitvoeren van een impact assessment voor Pillar 2. Vragen als ‘wat betekent Pillar 2 voor mijn organisatie in termen van financiële impact, vereiste middelen, beschikbaarheid van data en de gereedheid van (IT) systemen binnen mijn bedrijf?’ en ‘ met welke stakeholders binnen en buiten mijn organisatie moet ik in gesprek gaan over de potentiële impact die Pillar 2 zal hebben op mijn organisatie?’ zijn hierbij cruciaal.

Een vervolgstap zou (kunnen) zijn om de compliance- en reportingvereisten voor Pillar 2 te integreren in de huidige rapportage- en complianceprocessen binnen uw organisatie. Dit vergt tevens resources van verschillende functies binnen de organisatie - niet alleen tax gerelateerd.

Hoogstwaarschijnlijk makkelijker gezegd dan gedaan. Daarom is het in onze ogen essentieel dat niet te lang (meer) gewacht wordt met een (eerste) impact assessment. Pillar 2 zal namelijk niet alleen zorgen voor (mogelijk) financiële impact, maar ook zorgen voor additionele verplichtingen in het licht van compliance en reporting. Vandaar onze boodschap: planning is key.

Contact

Maarten de Wilde

Maarten de Wilde

Director, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)63 419 67 89

Vassilis Dafnomilis

Vassilis Dafnomilis

Senior Manager Tax, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)61 399 87 29

Laura den Ridder

Laura den Ridder

Associate, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)63 419 67 69

Volg ons