30/09/20
De Wet invoering conditionele bronbelasting op dividenden vult de Wet bronbelasting 2021 aan. Het voornemen om per 1 januari 2024 een conditionele bronbelasting op dividenden in te voeren, was eerder aangekondigd in een brief aan de Tweede Kamer van 29 mei 2020.
Het doel van de Wet invoering conditionele bronbelasting op dividenden is om tegen te gaan dat dividenden vanuit Nederland wegstromen naar landen met een winstbelastingtarief lager dan 9% en naar landen die op de EU-lijst van non-coöperatieve landen staan. De belasting wordt ook geheven als Nederland met deze landen een belastingverdrag heeft en staat los van de reguliere dividendbelasting. Verder valt op dat overgangsrecht ontbreekt, zoals dat wel wordt verleend voor de conditionele bronbelasting op renten en royalty’s.
De nieuwe bronbelasting kan gevolgen hebben indien uw organisatie dividenden uitkeert aan aandeelhouders die zijn gevestigd in laagbelastende (minder dan 9% winstbelasting) jurisdicties, of die gevestigd zijn in landen die voorkomen op de EU-lijst van non-coöperatieve jurisdicties. Met ingang van 2024 zal Nederland ter zake van deze dividenduitkeringen de nieuwe bronbelasting op dividenden heffen, ook wanneer Nederland met de desbetreffende landen een belastingverdrag is overeengekomen. Uiteraard is op dit moment niet zeker dat, en zo ja, hoe deze consultatiewet door het parlement komt, ook omdat er in de tussentijd verkiezingen voor de Tweede Kamer zullen zijn geweest. Het voornemen van het kabinet is in elk geval duidelijk.
Voor de heffingsgrondslag van de nieuwe belasting wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de Wet op de dividendbelasting 1965 (hierna: Wet DB). Zo wordt uitdrukkelijk aangesloten bij de objectieve benadering van het concept ‘voordeel’. Daarbij wordt gekeken naar de winst die het uitkerende lichaam heeft behaald vanaf de oprichting tot de liquidatie. Ook andere bepalingen komen overeen met bepalingen in de Wet DB. Het gaat onder andere om de uitreiking van aandelen, de teruggave van hetgeen op aandelen is gestort, en de vaststelling van het bedrag van het gestorte kapitaal.
Inhoudingsplichtigen voor de voorgestelde conditionele heffing op dividenden zijn lichamen met een in aandelen verdeeld kapitaal, of lichamen die daarmee zijn gelijkgesteld. Anders dan in de Wet DB, kunnen ook fondsen voor gemene rekening en álle coöperaties (dus niet alleen houdstercoöperaties) als inhoudingsplichtigen voor de conditionele bronbelasting worden aangemerkt.
De consultatiewet bevat een samenloopbepaling waarmee wordt voorkomen dat zowel reguliere dividendbelasting als conditionele bronbelasting wordt geheven over dezelfde dividenduitkering. In geval van samenloop wordt de verschuldigde conditionele bronbelasting verminderd met de verschuldigde reguliere dividendbelasting. Op die manier wordt belasting geheven tot het bedrag aan conditionele bronbelasting maar zal geen sprake zijn van dubbele heffing.
Anders dan bij de reguliere dividendbelasting draagt de inhoudingsplichtige de ingehouden conditionele bronbelasting af uiterlijk binnen een maand na het einde van het kalenderjaar waarin de uitkering plaatsvond in plaats van binnen een maand na de uitkering. De uiterste datum voor het indienen van de aangifte en het afdragen van deze bronbelasting zal altijd 31 januari van het daaropvolgende jaar zijn..
Medio 2018 had het kabinet het voornemen geopperd om de dividendbelasting af te schaffen. Daarnaast had het kabinet het voornemen om een conditionele bronbelasting in te voeren op betalingen van dividenden, renten en royalty’s door in Nederland gevestigde lichamen aan in laagbelastende jurisdicties gevestigde gelieerde lichamen en in misbruiksituaties.
In oktober 2018 heeft het kabinet besloten om de dividendbelasting toch te handhaven, de conditionele bronbelasting op renten en royalty’s per 2021 in te voeren, en de conditionele bronbelasting op dividenden uit te stellen. Daarbij is toegezegd om op een later moment te onderzoeken of de eerder voorgestelde conditionele bronbelasting op dividenden wenselijk is. Het kabinet concludeerde dat aanvullende maatregelen tegen dividendstromen naar laagbelastende jurisdicties inderdaad wenselijk zijn.
Ondanks het handhaven van de dividendbelasting en de invoering van antimisbruikmaatregelen in de dividendbelasting per 1 januari 2018, blijft het mogelijk om in bepaalde gevallen binnen concernverband dividenden uit te keren naar laagbelastende jurisdicties zonder dat deze dividenden belast zijn. Omdat het kabinet dit onwenselijk acht, worden naast de huidige dividendbelasting aanvullende maatregelen voorgesteld om tegen te gaan dat in concernverband dividenden onbelast naar laagbelastende jurisdicties stromen. Het gaat daarbij in het bijzonder om dividenduitkeringen door passieve coöperaties.