10/12/23
Dit artikel is voor het laatst bijgewerkt op 19 december 2023.
De Wet minimumbelasting 2024, ook wel Pillar Two genoemd, voorziet in een minimum effectief belastingtarief van 15% per jurisdictie voor grote internationale ondernemingen (jaaromzet meer dan 750 miljoen euro). Op 19 december is de Wet Minimumbelasting 2024 door de Eerste Kamer aangenomen. Dit artikel beoogt u inzicht te geven in de achtergronden bij de nieuwe wet en doet dat aan de hand van het parlementaire proces, inclusief de Nota n.a.v. Verslag Tweede Kamer van 11 september 2023, de Nota van Wijziging van 13 oktober 2023 en de Nota n.a.v. het tweede verslag Eerste Kamer van 1 december 2023. Ook wordt ingegaan op de tweede nota van wijziging Belastingplan 2024. De nota’s behandelen een aantal interessante aspecten, waaronder de samenloop tussen Pillar Two en de vennootschapsbelasting, verwerking van OESO-richtsnoeren en de inzet van multilaterale geschilbeslechting.
Het idee van een minimumwinstbelasting komt uit de OESO. De EU heeft dit idee overgenomen en in een Richtlijn neergelegd. Deze Richtlijn moet in de verschillende Lidstaten worden geïmplementeerd, en daartoe is op 31 mei 2023 het wetsvoorstel Wet minimumbelasting 2024 (“Pillar Two”) aan de Tweede Kamer aangeboden. Het wetsvoorstel introduceert een afzonderlijke belasting die een minimumniveau van belastingheffing moet waarborgen voor grote ondernemingen (jaaromzet meer dan 750 miljoen euro). Voor Nederland is de geraamde structurele opbrengst 466 miljoen per jaar. De wet treedt met ingang van 31 december 2023 in werking en vindt voor het eerst toepassing voor verslagjaren die aanvangen op of na deze datum.
Pillar Two voorziet in een winstbelastingstelsel voor grote ondernemingen met een minimum effectief belastingtarief van 15% per jurisdictie.
Wanneer het effectieve belastingtarief in een jurisdictie waar die onderneming met een of meerdere groepsentiteiten actief is, beneden het overeengekomen minimum ligt, zal op basis van deze wet tot het 15%-minimumtarief worden bijgeheven.
De Nota naar aanleiding van het Verslag van 11 september 2023 was de volgende stap naar de implementatie van Pillar Two in de Nederlandse belastingwetgeving. Op 13 oktober 2023 verscheen de Nota van Wijziging, waarin o.a. de kwalificerende binnenlandse bijheffing veiligehavenregel (QDMTT Safe Harbour) en tijdelijke onderbelastewinstbijheffing veiligehavenregel (Transitional UTPR Safe Harbour) waarover het Inclusive Framework van de OESO in juli overeenstemming heeft bereikt. Op 26 oktober 2023 is het wetsvoorstel aangenomen door de Tweede Kamer. Op 17 november 2023 verscheen de Nota naar aanleiding van het Verslag Eerste Kamer. Op 1 december 2023 heeft de staatssecretaris van Financiën de Nota naar aanleiding van het tweede verslag wetsvoorstel Wet minimumbelasting 2024 aan de Eerste Kamer aangeboden, en deze heeft de wet op 19 december 2023 aangenomen.
De nota geeft aan dat de Wet minimumbelasting 2024 interfereert met de Wet Vpb 1969. Ondanks de mogelijkheid om Pillar Two te implementeren in de vennootschapsbelasting, is vanwege de moeilijkheden die dit met zich meebrengt, gekozen voor een separate heffingswet. Deze keuze neemt niet weg dat samenloop tussen beide wetten optreedt. Vanwege het reguliere Nederlandse Vpb-tarief van 25,8% ligt de effectieve belastingdruk in Nederland over het algemeen boven het minimumniveau. In specifieke gevallen kan het effectieve tarief lager uitvallen, bijvoorbeeld indien de liquidatieverliesregeling, de innovatiebox of de tonnageregeling van toepassing zijn. De nota geeft aan dat slechts in zeer specifieke gevallen het effectieve tarief onder het minimumniveau zal uitkomen, omdat belastingplichtigen vrijwel altijd ook winsten behalen die tegen het reguliere tarief in de belastingheffing worden betrokken. Het kabinet blijft dit monitoren.
De nota geeft aan dat de Richtlijn en het wetsvoorstel gebaseerd zijn op de internationale politieke afspraken binnen het Inclusive Framework. De nota meldt dat het Inclusive Framework op aangeven van de OESO heeft gesteld dat belastingverdragen niet aan bijheffing in de weg staan. Dit met een verwijzing naar onderdelen uit het commentaar bij het OESO-Modelverdrag in combinatie met het feit dat de Lidstaten de Richtlijn hebben aangenomen. De staatssecretaris ziet dus geen groot risico op onverenigbaarheid.
Op vrijdag 13 oktober 2023 heeft de Staatssecretaris van Financiën de Nota van Wijziging Wetsvoorstel Wet Minimumbelasting 2024 (Piller Two) aan de Tweede Kamer aangeboden.
Vanuit de OESO zijn in februari en juli 2023 administratieve richtsnoeren verschenen ter toelichting op de uitwerking en implementatie van de OESO Pillar Two regels. De richtsnoeren dienen een consistente implementatie te vergemakkelijken en bieden administratieve verlichting voor belastingplichtigen. Uit de toelichting van de Nota van wijziging blijkt dat de nota mede dient ter vastlegging van een aantal van deze richtsnoeren in de Wet Minimumbelasting 2024. Verder wordt opgemerkt dat bepaalde toegevoegde onderdelen later nader uitgewerkt zullen worden in lagere regelgeving en besluiten.
Belangrijk is de introductie van de kwalificerende binnenlandse bijheffing veiligehavenregel (QDMTT Safe Harbour). De toepassing van de QDMTT Safe Harbour kan zorgen voor een vermindering van de administratieve lasten voor belastingplichtigen. Indien in een staat deze veiligehavenregel van toepassing is, hoeft er geen reguliere Pillar Two bijheffing te worden berekend ter zake van groepsentiteiten die in deze staat gevestigd zijn. Dit zorgt ervoor dat een multinationale groep niet twee verschillende berekeningen hoeft te maken ten aanzien van dezelfde groepsentiteiten. Nederland heeft gekozen voor berekening aan de hand van de lokale financiële verslaggevingsstandaard.
Een van de bijheffingsmechanismes onder de Pillar Two regels is de onderbelastewinstmaatregel (Under-Taxed Profits Rule; UTPR). Deze maatregel treedt een jaar later in werking en zal van toepassing zijn op boekjaren die aanvangen op of na 31 december 2024. De onderbelastewinstmaatregel geldt wanneer de vennootschapsbelastingdruk in een buitenland bij de buitenlandse moedervennootschap onder het minimum valt. De onderbelastewinstmaatregel (UTPR) waarborgt in dat geval dat wordt bijgeheven als de inkomen-inclusiemaatregel (Income Inclusion Rule) of de binnenlandse bijheffing (QDMTT) niet wordt toegepast.
In OESO-verband is bepaald dat het ongewenst kan zijn om de onderbelastewinstmaatregel (UTPR) toe te passen ter zake van staten die niet tijdig een kwalificerende binnenlandse bijheffing (QDMTT) of binnenlandse inkomen-inclusiemaatregel (IIR) hebben geïmplementeerd. In de nota van wijziging wordt de toepassing van de onderbelastewinstmaatregel (UTPR) tijdelijk voorkomen met de introductie van de Transitional UTPR Safe Harbour. Op deze veiligehavenregel kan een beroep gedaan worden voor entiteiten gevestigd in staten met een statutair tarief van ten minste 20%. De onderbelastewinstbijheffing veiligehavenregel heeft een tijdelijk karakter en geldt voor verslagjaren eindigend voor 31 december 2026.
De Staatssecretaris bood op 13 oktober 2023 ook de tweede nota van wijziging Belastingplan 2024 aan. Deze Nota van Wijziging bevat een aantal flankerende Pillar Two-maatregelen die een uitwerking hebben op de samenhang tussen de minimumbelasting en de vennootschapsbelasting.
In een nieuwe toevoeging op de Wet op de vennootschapsbelasting wordt geregeld dat de minimumbelasting als bedoeld in de Wet op de Minimumbelasting 2024 niet aftrekbaar is voor de vennootschapsbelasting. Hiermee wordt voorkomen dat zich een cirkel van aftrekbaarheid voor de Vpb en bijheffing voor de Pillar Two-heffingen (met name de binnenlandse bijheffing) kan ontstaan.
Via een nieuw artikel in de Wet op de vennootschapsbelasting wordt geregeld dat een in een andere staat van een CFC geheven kwalificerende binnenlandse bijheffing (QDMTT) in Nederland kan worden verrekend met de vennootschapsbelasting die hier bij de aandeelhouder van de CFC wordt geheven, op dezelfde manier als waarop ook de lokale winstbelasting kan worden verrekend. Via een schakelbepaling geldt de verrekeningsmogelijkheid ook voor laagbelaste vaste inrichtingen. De reden voor deze verrekeningsmogelijkheid is dat wanneer alleen de lokale winstbelasting in de verrekening zou worden betrokken, de in het andere land geheven kwalificerende binnenlandse bijheffing zou leiden tot economisch dubbele heffing. Voor alle duidelijkheid: het feit dat het land van de CFC een binnenlandse bijheffing (QDMTT) toepast, maakt niet dat de CFC geen CFC meer zou zijn voor toepassing van onze nationale vennootschapsbelasting. Het betreft hier slechts de verrekenbaarheid van de QDMTT.
De nota n.a.v het tweede verslag behandelt de volgende onderwerpen: democratische controle, ontwikkelingslanden, multilaterale geschilbeslechting, complexiteit, stand van zaken EU-landen, gevolgen niet aannemen wetsvoorstel, maritieme sector, investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO’s). Wij behandelen de voor de praktijk meest in het oog springende elementen uit de nota.
Het kabinet is van plan een overzicht te publiceren van de onderdelen van de OESO-richtsnoeren van februari en juli eerder dit jaar die al in het wetsvoorstel zijn verwerkt. De regering beoordeelt de nadere aanpassingen en verduidelijkingen in de OESO-richtsnoeren van geval tot geval om te bepalen of de wettekst en parlementaire toelichting moeten worden aangevuld. De staatssecretaris schrijft dat uitingen van de OESO niet rechtstreeks doorwerken in de Nederlandse rechtsorde.
Het kabinet zet in op totstandkoming van een multilaterale oplossing voor geschilbeslechting. Mochten de lopende onderhandelingen over multilaterale geschilbeslechtingsovereenkomst niet tot een bevredigend resultaat leiden, dan zal worden bezien of een aanvulling op de EU Geschilbeslechtingsrichtlijn wenselijk en haalbaar is om binnen de EU geschillen over de toepassing van de minimumbelasting op te lossen.
De staatssecretaris geeft aan dat vanuit het Inclusive Framework van de OESO mogelijk additionele administratieve richtsnoeren zullen worden gepubliceerd over een industriespecifieke uitleg voor het uitgesloten inkomen op basis van reële aanwezigheid. Het kabinet treedt in overleg met de maritieme sector om binnen de internationale en Europese kaders aandacht te besteden aan de knelpunten waar de sector met de Pillar Two-regels tegenaan loopt. Het doel is om te komen tot een simpele methodiek om mobiele activa en werknemers te alloceren voor de sectoren die een substantieel deel aan mobiele activa en werknemers hebben, waaronder de maritieme sector.
De staatssecretaris geeft aan dat de investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO's) niet aan de heffing van minimumbelasting in de weg lijken te staan. De vermeende samenloop met IBO’s is niet aan de orde gekomen bij de besprekingen in OESO- en EU-verband, want werd niet als waarschijnlijk geacht. Het succesvol aanvechten van Pillar Two-bijheffing op grond van een IBO in een land zou aanleiding geven tot bijheffing in een ander land. Wat Nederland betreft, leidt de minimumbelasting niet tot een schending van gerechtvaardigde verwachtingen over regelgeving. Nederland doet investeerders geen specifieke toezeggingen over fiscale voordelen.
De complexiteit, nieuwigheid en onzekerheid die gepaard gaan met Pillar Two zullen bij het naleven van de regels voor multinationale ondernemingen een uitdaging gaan vormen. Wordt Pillar Two op uw onderneming van toepassing? Dan adviseren wij u om zo snel mogelijk samen met uw belastingadviseur te kijken of uw onderneming daar klaar voor is.
Zo zult u moeten onderzoeken of de benodigde gegevens om het effectieve tarief te berekenen wereldwijd beschikbaar zijn, en of systemen, technologie en processen klaar moeten worden gemaakt om te zorgen voor wereldwijde wettelijke naleving.