Pillar 2: Onduidelijkheid voor publieke sector met mogelijk grote gevolgen

01/12/23

Vanaf 2024 wordt de Wet minimumbelasting 2024 (Pillar 2) van kracht. Dit wetsvoorstel heeft mogelijk grote gevolgen voor de publieke sector en daar bestaat naar onze mening niet voldoende aandacht voor.  

Wat houdt deze wet in?

Deze wet streeft ernaar belastingontwijking en belastingconcurrentie tussen landen te verminderen door het instellen van een mondiaal effectief minimumbelastingtarief van 15%. Dit komt voort uit initiatieven vanuit de OESO en de EU. Het Nederlandse winstbelastingstelsel krijgt er daardoor ingrijpende maatregelen bij, als de Eerste Kamer het wetsvoorstel volgens verwachting halverwege december aanneemt.

De wet wordt van toepassing op groepen met een geconsolideerde groepsomzet van minimaal EUR 750 miljoen (op basis van de commerciële jaarrekening). Ondanks het feit dat de achtergrond van de wet is gelegen in het tegengaan van internationale belastingontwijking en -concurrentie, is deze ook van toepassing in puur binnenlandse situaties. Indien een entiteit kwalificeert als een uitgesloten entiteit is de wet niet van toepassing op deze entiteit.

Wat is het probleem?

De eerste gedachte lijkt vaak te zijn dat de gevolgen van deze wet voor de publieke sector wel mee zullen vallen, omdat wordt verwacht dat de meeste instellingen in de publieke sector er niet door worden geraakt. Enerzijds omdat ze kwalificeren als overheid en daarmee volledig buiten de reikwijdte van het wetsvoorstel vallen. Anderzijds omdat wordt verwacht dat deze organisaties kwalificeren als uitgesloten entiteit (overheidsentiteit of non-profitorganisatie). Bij nadere bestudering van de voorwaarden blijken er veel vragen te bestaan waarop het antwoord niet in de achterliggende stukken bij het wetsvoorstel kan worden gevonden.

Zo wordt zowel ten aanzien van overheidsentiteiten als non-profitorganisaties de voorwaarde gesteld dat geen sprake mag zijn van handels- of bedrijfsmatige activiteiten die niet direct samenhangen met het doel waarvoor de organisatie is opgericht. Wat betekent deze voorwaarde in relatie tot detachering van medewerkers door bijvoorbeeld een zorginstelling? Of het verkopen van broodjes in de bedrijfskantine? Zijn dat activiteiten die voldoende samenhangen met het doel van de zorginstelling?

Specifiek voor non-profitorganisaties geldt nog een aantal voorwaarden dat leidt tot vragen. Zo wordt bijvoorbeeld de voorwaarde gesteld dat het inkomen van een non-profitorganisatie nagenoeg geheel is vrijgesteld van belasting naar het inkomen. Het komt voor dat een groepsentiteit van een binnenlandse groep niet-onderworpen is aan vennootschapsbelasting, omdat zij geen onderneming drijft (bijvoorbeeld een stichting waarin beleggingen zijn ondergebracht). Het lijkt hetzelfde, maar in de fiscale techniek is niet-onderworpen niet hetzelfde als vrijgesteld. Op basis van de letterlijke tekst lijkt zo’n groepsentiteit dus niet te kunnen kwalificeren als non-profitorganisatie. Dit lijkt ons niet in lijn met doel en strekking van het wetsvoorstel, maar het is op dit moment niet uit te sluiten dat dit de uitwerking zal zijn.

Daarnaast geldt voor non-profitorganisatie de voorwaarde dat een liquidatie-uitkering enkel ten goede mag komen aan, kort gezegd, andere uitgesloten entiteiten. Het is onduidelijk hoe deze voorwaarde zich verhoudt tot de eisen die worden gesteld in het kader van diverse andere fiscale regelingen, bijvoorbeeld de subjectieve vrijstelling voor zorginstellingen. Om die laatste als voorbeeld te nemen: om te kunnen kwalificeren als vrijgestelde zorginstelling voor de vennootschapsbelasting (Vpb) mag een liquidatie-uitkering enkel ten goede komen aan een andere Vpb-vrijgestelde zorginstelling of het algemeen belang. Op basis van de wettekst is een andere Vpb-vrijgestelde instelling echter niet noodzakelijk ook een non-profitorganisatie. Betekent dit nu dat voor 1 januari een statutenwijziging nodig is? Eenzelfde vraag kan gesteld worden vanuit de statutaire eisen die gesteld worden aan een algemeen nut beogende instelling (ANBI).

Een andere onduidelijkheid is de uitleg van het begrip ‘charitatief’ in de voorwaarde met betrekking tot het verbod tot uitkering of aanwending van inkomsten en activa voor een niet-charitatieve entiteit. Op basis van de wettekst kan het zo zijn dat bijvoorbeeld culturele en educatieve doeleinden niet onder ‘charitatief’ vallen, hetgeen ons bijzonder voorkomt.

Deze lijst met onduidelijkheden is niet-limitatief en zal vast nog langer worden. Wij vinden het wenselijk dat snel duidelijkheid wordt geboden.

Wat betekent dit voor u?

De mogelijke gevolgen zijn bijheffing en administratieve verplichtingen. Bijheffing lijkt niet snel aan de orde en in het wetsvoorstel is een vermindering van bijheffing opgenomen voor een periode van vijf jaar nadat de wet voor het eerst van toepassing is op een binnenlandse groep. Deze vermindering lijkt voor de publieke sector (in elk geval deels) soelaas te bieden voor de directe financiële gevolgen. Toch is het niet uit te sluiten dat Nederland (uiteindelijk) zal bijheffen ten aanzien van Vpb-vrijgestelde lichamen, indien bijvoorbeeld duidelijk wordt dat detachering van medewerkers in de weg staat aan de kwalificatie als non-profitorganisatie. Het lijkt op dit moment zelfs mogelijk dat wordt bijgeheven bij entiteiten die volgens Nederlandse maatstaven helemaal niet zijn onderworpen aan een belasting naar het inkomen.

Ook indien geen sprake is van bijheffing kunnen de gevolgen groot zijn. De administratieve verplichtingen (verantwoording en complexe berekeningen) zijn uitgebreid en dragen niet bij aan het behalen van de doelstellingen van de organisaties in de publieke sector én dragen daarnaast niet bij aan de doelstelling van deze wet. Wij merken in dit kader op dat het voor binnenlandse groepen niet mogelijk is om gebruik te maken van de vereenvoudigde berekeningen uit de tijdelijke veiligehavenregeling, omdat deze regeling alleen openstaat voor multinationale groepen.

Wat moet er gebeuren?

Wij vinden het onwenselijk dat zo kort voor de verwachte invoering van een omvangrijke en zeer complexe wet niet duidelijk is of organisaties kunnen voldoen aan de voorwaarden die worden gesteld aan enkele vrijstellingen. Dit wringt des te meer, omdat de organisaties die het betreft niet de doelgroep zijn van het wetsvoorstel. Het lijkt zeer onwaarschijnlijk dat nog voor 31 december 2023 duidelijkheid wordt verkregen, omdat de wet enkel nog door de Eerste Kamer moet worden behandeld (gepland medio december) en in dat traject lang niet altijd de ruimte is om op specifieke inhoudelijke vragen of onduidelijkheden in te gaan. Ook heeft de Belastingdienst maar zeer beperkt de tijd om afstemmingsverzoeken te behandelen. Tijdige afdoening lijkt dan niet realistisch.

Wij hopen desondanks dat toch nog een manier wordt gevonden om op korte termijn duidelijkheid te geven ten aanzien van de gevolgen voor organisaties in de publieke sector. Wij sluiten daarom graag af met een oproep tot het geven van duidelijke richtlijnen door het ministerie van Financiën en een soepele houding van de Belastingdienst.

Contact us

Marlijn Moors

Marlijn Moors

Director, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)65 396 40 31

Volg ons