Wetsvoorstel conditionele bronbelasting op dividenden ingediend

29/03/21

Op 25 maart 2021 is het wetsvoorstel Wet invoering conditionele bronbelasting op dividenden ingediend bij de Tweede Kamer. De Wet invoering conditionele bronbelasting op dividenden vult de Wet bronbelasting 2021 aan en heeft als doel om het onbelast wegstromen van dividenden vanuit Nederland naar laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties tegen te gaan. 

Van een laagbelastende jurisdictie is sprake bij landen met een statutair winstbelastingtarief lager dan 9% en landen die op de EU-lijst van non-coöperatieve landen staan. 

De wet zal in werking treden per 1 januari 2024.

Wat betekent dit voor uw organisatie?

Wanneer de Tweede Kamer, en later ook de Eerste Kamer, instemt met de nieuwe bronbelasting zal dit gevolgen hebben wanneer uw onderneming dividenden uitkeert aan aandeelhouders:

  • die zijn gevestigd in laagbelastende (minder dan 9% vennootschapsbelasting) landen, of
  • die gevestigd zijn in landen die voorkomen op de EU- lijst van non-coöperatieve jurisdicties.

Nederland zal dan met ingang van 2024 bronbelasting heffen over deze dividenduitkeringen, ook wanneer Nederland met de desbetreffende landen belastingverdragen is overeengekomen.

Doel van het wetsvoorstel

Het doel van het wetsvoorstel is om het onbelast wegstromen van dividenden vanuit Nederland naar laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties tegen te gaan. De bestaande dividendbelasting bevat al verschillende anti-misbruikbepalingen, maar deze zijn volgens het kabinet onvoldoende om alle situaties van oneigenlijk gebruik te bestrijden. De nieuwe bronbelasting op dividenden - maar ook de al bestaande bronbelasting op renten en royalty’s - heeft met name tot doel “om te voorkomen dat Nederland nog langer wordt gebruikt als toegangspoort naar laagbelastende jurisdicties en om het risico van belastingontwijking door het verschuiven van de (Nederlandse) belastinggrondslag naar laagbelastende jurisdicties te verkleinen”, aldus de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel. Daarnaast gaat het ook om landen die op de EU-lijst van non-coöperatieve jurisdicties staan. Men moet dan bijvoorbeeld denken aan landen die geen gegevens uitwisselen met andere landen of anderszins geen bijstand te verlenen ten behoeve van de belastingheffing.

Welke situaties betreft het?

De voorgestelde maatregelen hebben specifiek tot doel om twee situaties waarin nu geen dividendbelasting wordt geheven, toch aan bronbelasting te onderwerpen.

Dividenduitkeringen binnen concernverband

Wanneer binnen concernverband een dividenduitkering plaatsvindt aan een lichaam dat is gevestigd in een laagbelastende of non-coöperatieve jurisdictie waarmee Nederland een belastingverdrag heeft gesloten, wordt vaak geen (reguliere) dividendbelasting geheven. In deelnemingssituaties kan dan namelijk meestal een beroep worden gedaan op een inhoudingsvrijstelling. Het wetsvoorstel beoogt dus in situaties waarin dividend wordt uitgekeerd naar een laagbelastend land of een land dat op de EU-lijst van non-coöperatieve landen staat, de dividenduitkering te belasten met deze nieuwe bronbelasting. 

Niet-houdstercoöperaties

In het verleden werd in plaats van (naamloze of besloten) vennootschappen ook wel gebruik gemaakt van de rechtsfiguur coöperatie, onder andere omdat deze in de regel niet onderworpen waren aan de dividendbelasting. Voor de dividendbelasting is voor zogenaamde houdstercoöperaties (vgl. houdstermaatschappijen) inmiddels geregeld dat de winstuitkeringen toch kunnen worden belast met dividendbelasting. 

Voor niet-houdstercoöperaties geldt echter nog steeds dat deze niet onderworpen zijn aan dividendbelasting. Wanneer een niet-houdstercoöperatie dividend uitkeert aan een lichaam dat is gevestigd in een laagbelastende of non-coöperatieve jurisdictie waarmee Nederland een belastingverdrag heeft gesloten, wordt daarom geen (reguliere) dividendbelasting geheven. Op basis van het wetsvoorstel zal er een bronbelasting op winstuitkeringen door niet-houdstercoöperaties worden geheven, indien deze winstuitkeringen plaatsvinden naar een laagbelastend land of een land dat staat op de EU lijst van non-coöperatieve landen.

Bronbelasting op dividenden en Dividendbelasting

De bronbelasting op dividenden wordt een nieuwe heffing die zal bestaan naast de al bestaande dividendbelasting. Deze kunnen dus naast elkaar worden geheven, waarbij wel is voorzien in een anti-cumulatieregeling (zie hierna).

Heffingsgrondslag

De heffingsgrondslag voor de conditionele bronbelasting op dividenden is gelijk aan de grondslag die geldt voor de ‘reguliere’ dividendbelasting. De bronbelasting wordt geheven naar de opbrengst van aandelen, winstbewijzen en bepaalde geldleningen. Tot de opbrengst behoren onder andere dividenden, uitkeringen bij inkoop van aandelen (anders dan ter tijdelijke belegging) en bij liquidatie van de vennootschap hetgeen wordt uitgekeerd boven het gemiddeld op de desbetreffende aandelen gestorte kapitaal. 

Wijze van heffing en tarief

Voor de voorgestelde bronbelasting op dividenden worden de dividenden geacht te zijn genoten op het tijdstip waarop zij ter beschikking worden gesteld aan de opbrengstgerechtigde. Dit is in lijn met de ‘reguliere’ dividendbelasting. Anders dan geldt voor de dividendbelasting, draagt het uitkerende lichaam of de niet-houdstercoöperatie de ingehouden bronbelasting uiterlijk binnen een maand na afloop van het kalenderjaar af, overeenkomstig de aangifte. De uiterste datum voor het indienen van de aangifte en het afdragen van de bronbelasting zal dus altijd 31 januari van het daaropvolgende jaar zijn. (Dividendbelasting moet worden ingehouden en afgedragen binnen één maand na betaalbaarstelling van het dividend.)

Het tarief van de conditionele bronbelasting op dividenden is gelijk aan het hoogste tarief van de vennootschapsbelasting (thans: 25%).

Anti-cumulatie met dividendbelasting

In sommige situaties kan er zowel sprake zijn van dividendbelasting als de nieuwe bronbelasting op dividenden. Om een eventuele cumulatie van deze twee belastingen te voorkomen, heeft het kabinet in het wetsvoorstel de mogelijkheid opgenomen om de dividendbelasting te verrekenen met de conditionele bronbelasting. Indien op een dividenduitkering bronbelasting wordt geheven tegen het huidige hoogste tarief vennootschapsbelasting van 25% en daarnaast ook dividendbelasting tegen het reguliere tarief van 15%, dan wordt de 15% dividendbelasting verrekend met de bronbelasting. Per saldo resteert er dan nog 10% in te houden en af te dragen bronbelasting.

Van een samenloop van de dividendbelasting en de conditionele bronbelasting op dividenden kan bijvoorbeeld sprake zijn in geval van een dividenduitkering door een voor de dividendbelasting inhoudingsplichtig lichaam aan een lichaam dat is gevestigd in een laagbelastende jurisdictie, niet zijnde een verdragsland.

Relatie met verdragslanden

Het kan voorkomen dat Nederland een belastingverdrag is overeengekomen met een laagbelastende jurisdictie. Om Nederland en zijn verdragspartners de kans te geven onderhandelingen te starten voordat de positie van belastingplichtigen verandert, is bij de Wet bronbelasting 2021 ervoor gekozen een bepaling op te nemen die tot gevolg heeft dat rente- en royaltybetalingen aan in laagbelastende verdragsstaten gevestigde gelieerde lichamen niet eerder aan de heffing van de bronbelasting zullen worden onderworpen dan nadat drie kalenderjaren zijn verstreken na de eerste aanwijzing in de ministeriële regeling van de desbetreffende verdragsstaat als laagbelastende jurisdictie. Voor de conditionele bronbelasting op dividenden wordt een vergelijkbare regeling voorgesteld. Voor dividenduitkeringen naar laagbelastende verdragsstaten die zijn opgenomen in de ministeriële regeling zoals die luidt per 1 januari 2021, betekent dit dat deze ook per 1 januari 2024 onder de reikwijdte van de Wet bronbelasting 2021 zullen vallen. Ten aanzien van verdragsstaten die per 1 januari 2022 of later worden opgenomen in de ministeriële regeling, vangt de driejaarstermijn aan op het moment waarop de ministeriële regeling waarin het verdragsland voor het eerst is opgenomen in werking treedt.

Antimisbruik en hybride lichamen

In lijn met de antimisbruikbepaling in de Wet bronbelasting 2021 die al geldt voor renten en royalty’s, wordt de conditionele bronbelasting op dividenden - naast bovengenoemde situaties - ook van toepassing bij kunstmatige structuren die zijn bedoeld om Nederlandse bronbelasting op dividenden te ontwijken. De antimisbruikbepaling wordt op dezelfde wijze toegepast. 

Daarnaast zijn de bepalingen in de Wet bronbelasting 2021 die betrekking hebben op de belastingplicht van hybride lichamen van overeenkomstige toepassing op dividenden.

Wat valt op? 

  • Het tarief van de conditionele bronheffing op dividenden wordt aanmerkelijk hoger tarief dan het reguliere tarief dividendbelasting, namelijk 25% (althans het hoogst geldende Vpb-tarief) ten opzichte van 15%. 
  • De wet bevat geen tegenbewijsregeling voor reële gevallen waarin een lichaam dat toevallig gevestigd is in een laagbelastende jurisdictie, investeert in Nederland.
  • De bronheffing op dividenden is niet als voorheffing verrekenbaar met Nederlandse vennootschapsbelasting die eventueel verschuldigd is door de aandeelhouder in situaties van buitenlandse belastingplicht in Nederland (bijvoorbeeld op basis van de weinig voorkomende situatie van een technisch aanmerkelijk belang).

Contact

Maarten de Wilde

Maarten de Wilde

Director, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)63 419 67 89

Michel van Dun

Michel van Dun

Senior Manager, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)61 042 11 99

Volg ons