09/11/21
Op 21 september 2021 heeft het kabinet het wetsvoorstel Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel gepubliceerd. Het doel van het wetsvoorstel is om mismatches in de vennootschapsbelastingheffing weg te nemen die ontstaan door toepassing van het zakelijkheidsbeginsel (at arm’s length-beginsel) in verhoudingen tussen gelieerde partijen. Het zakelijkheidsbeginsel moet zorgen voor een zakelijke fiscale winst, bijvoorbeeld van eventuele vennootschapsbelastingplichtige nevenentiteiten. Hoewel dit wetsvoorstel is toegespitst op internationale situaties, blijkt uit recente antwoorden op Kamervragen dat het voorstel ook organisaties treft die actief zijn in de (semi-)publieke sector.
Kort gezegd beoogt het wetsvoorstel bepaalde mismatches in de toepassing van het zakelijkheidsbeginsel weg te nemen. Aan de Wet Vpb 1969 worden daarom vijf bepalingen toegevoegd. De voorgestelde maatregelen moeten bereiken dat verrekenprijsverschillen als gevolg van mismatches in wet- en regelgeving worden geneutraliseerd. Zo moet winst in ieder geval eenmaal ergens worden belast. De wetgever beoogt hiermee internationaal meer in de pas te lopen, maar raakt op deze manier ook binnenlandse situaties. Voor een uitgebreide toelichting op het wetsvoorstel verwijzen wij graag naar ons Belastingnieuwsbericht ‘Belastingplan 2022: Tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel’.
Het wetsvoorstel kan leiden tot een hogere fiscale winst bij vennootschapsbelastingplichtige entiteiten binnen uw concern. Denk hierbij aan belaste dochtermaatschappijen waarin commerciële activiteiten zijn ondergebracht. Als gevolg van de maatregel wordt de op de winst van de vennootschapsbelastingplichtige nevenentiteit drukkende kostenpost niet (of niet volledig) in aanmerking genomen, als de daartegenover staande vergoeding bij de gelieerde partij elders in het concern niet (of voor een lager bedrag) als opbrengst wordt belast. Dat laatste kan bijvoorbeeld het geval zijn als de ontvangende partij geacht wordt geen onderneming te drijven voor de vennootschapsbelasting of gebruik maakt van een bepaalde subjectieve of objectieve vrijstelling, zoals de zorg- of onderwijsvrijstelling.
Aan de toepassing van de voorgestelde regels wordt niet toegekomen als op basis van de commerciële jaarrekening reeds zakelijke vergoedingen worden berekend en in rekening worden gebracht tussen entiteiten in uw structuur. In de praktijk constateren wij dat er bij organisaties in de publieke sector nog regelmatig verschillen bestaan tussen de voor de jaarrekening gehanteerde (werkelijke) vergoedingen en de fiscaal geaccepteerde vergoedingen op basis van een verrekenprijzenanalyse. Het op orde en daarmee in lijn brengen van de commerciële vergoedingen met het fiscaal gehanteerde arm’s length of zakelijkheidsbeginsel heeft met dit wetsvoorstel grotere urgentie gekregen.
Hoewel de wetgever zich met het wetsvoorstel met name wil richten tegen internationale situaties (waar transfer pricing mismatches doorgaans kunnen ontstaan), dienen de nieuwe maatregelen naar zijn mening ook te gelden voor zuiver binnenlandse situaties en dus de structuren van organisaties in de publieke sector. Een voorbeeld van een mismatch in deze situatie is dat de bate van bij de ene entiteit is vrijgesteld van vennootschapsbelasting (bijv. door de toepassing van de zorg- of onderwijsvrijstelling), terwijl bij de andere entiteit sprake is van een aftrekbare last (die het belastbaar resultaat verlaagt). Gezien de voorgestelde wettekst en de toelichting van de staatssecretaris, lijkt deze toepassing van het wetsvoorstel op de publieke sector onvermijdelijk. Op basis van de ratio van het wetsvoorstel zijn er overigens wel argumenten om organisaties in de binnenlandse publieke sector uit te zonderen, omdat de mismatches in de structuren van (semi-)publieke instellingen niet hun oorsprong vinden in een (internationale) transfer pricing mismatch maar in specifieke Nederlandse wet- en regelgeving. Mogelijk wordt hieraan in de verdere behandeling van het wetsvoorstel aandacht besteed, maar wij adviseren wel om bij toekomstige transacties vanaf nu rekening te houden met het wetsvoorstel.
Naar alle waarschijnlijkheid zal de wet per 1 januari 2022 in werking treden. De maatregelen gelden dan vanaf het eerste boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2022.
Buiten die ingangsdatum, kent het wetsvoorstel ook een werking terug in de tijd, namelijk voor bestaande structuren met betrekking tot overgedragen vermogensbestanddelen. Een afschrijvingsbeperking wordt geïntroduceerd voor situaties waarin een belastingplichtige van een gelieerd lichaam een bedrijfsmiddel heeft verkregen in boekjaren die aanvangen op of na 1 juli 2019 en voor 1 januari 2022 en waarop in een boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2022 nog kan worden afgeschreven. Denk hierbij aan de situatie dat een niet-vennootschapsbelastingplichtig of vrijgestelde aandeelhouder een pand of andere vermogensbestanddeel heeft ingebracht in een 100% dochter-BV. In zulke situaties mag de dochter-BV met ingang van de boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2022 fiscaal in beginsel alleen nog afschrijven over de lagere waarde van het vermogensbestanddeel, en niet over de op basis van het zakelijkheidsbeginsel (in het verleden) vastgelegde fiscale balanswaarde. De maatregel richt zich in deze situaties tot het corrigeren van de (fiscale) afschrijving en niet tot de boekwaarde.
Verkrijgingen van vermogensbestanddelen in boekjaren die aanvangen voor 1 juli 2019 vallen buiten de reikwijdte van het wetsvoorstel. Deze datum is gekozen, omdat de Belastingdienst vanaf 1 juli 2019 geen zekerheid vooraf meer geeft over structuren waartegen het wetsvoorstel zich richt.
Wij adviseren om bij toekomstige transacties binnen uw groep de mogelijke invloed van het wetsvoorstel in kaart te brengen, met name op het gebied van de gehanteerde prijsstelling. Daarnaast zal de mogelijke impact op transacties die sinds 1 juli 2019 hebben plaatsgevonden moeten worden geanalyseerd. In algemene zin raden wij aan uw verrekenprijzenbeleid nog eens goed in kaart te brengen en de zakelijkheid daarvan te (laten) toetsen. Neem hiervoor en voor andere vragen contact op met uw vaste PwC adviseur.