08/10/21
Een eerste evaluatie van de Uniforme Rekenmethodiek (URM) die pensioenuitvoerders moeten gebruiken om deelnemers en gepensioneerden inzicht te geven in de koopkracht en de onzekerheid van hun (toekomstige) pensioenen heeft geleid tot enkele beleidsvoornemens die gelden voor alle type pensioenuitvoerders en alle soorten pensioenregelingen. Zo moeten pensioenuitvoerders vanaf 1 januari 2022 de meest actuele scenarioset toepassen, die aansluit bij het kwartaal waarin de berekeningsdatum van de pensioenbedragen ligt. Voor veel uitvoerders heeft deze aanpassing grote uitvoeringstechnische gevolgen.
Pensioenuitvoerders moeten deelnemers en gepensioneerden inzicht geven in de koopkracht en de onzekerheid van hun toekomstige pensioenen. Hiervoor is de zogeheten navigatiemetafoor ontwikkeld. Sinds september 2019 moeten pensioenuitvoerders deze navigatiemetafoor laten zien op mijnpensioenoverzicht.nl (MPO) en het Uniform Pensioenoverzicht (UPO). De metafoor geeft deelnemers en gepensioneerden inzicht in drie scenario’s:
Bij het berekenen van de drie scenario’s moeten pensioenuitvoerders gebruikmaken van de Uniforme Rekenmethodiek (URM). In een ministeriële regeling zijn drie mogelijke URM-methodes vastgelegd. Deze drie methodes en het gebruik ervan zijn nu geëvalueerd. Eind september deelde demissionair minister Koolmees een eerste deel van de evaluatie en een begeleidende brief met de Tweede Kamer. De evaluatie bevat drie aspecten van de rekenmethode:
Advieskantoor Willis Towers Watson (WTW) onderzocht de uitvoeringstechnische en de rekenkundige aspecten van de URM, en kreeg daarbij hulp van een klankbordgroep van toezichthouders Autoriteit Financiële Marketen en De Nederlandsche Bank (DNB), de Pensioenfederatie, het Verbond van Verzekeraars, de Stichting Pensioenregister en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In overleg met de klankbordgroep is besloten het tweede deel van de evaluatie – over de communicatieve aspecten van de URM gericht op deelnemers – pas eind 2021 te starten. Deelnemers zullen dan meer ervaring hebben met pensioen dat getoond wordt aan de hand van de drie bedragen in de navigatiemetafoor.
Demissionair minister Koolmees heeft WTW gevraagd in de evaluatie van de uitvoeringstechnische en de rekenkundige aspecten in te gaan op de volgende onderwerpen:
a. De keuze die uitvoerders hebben gemaakt omtrent de rekenmethodiek, en op grond waarvan die keuze is gemaakt;
b. De vraag of er sprake is van inconsistente uitkomsten. En zo ja, welke oplossingen uitvoerders daarvoor kunnen aanbieden;
c. De gevolgen van het voorschrift dat uitvoerders vanaf 1 januari 2022 de meest actuele scenarioset moeten toepassen;
d. De gevolgen als uitvoerders de drie pensioenbedragen elk kwartaal moeten vaststellen, in plaats van elk jaar;
e. De gevolgen wanneer uitvoerders rekenen met tienduizend in plaats van tweeduizend scenario’s.
Demissionair minister Koolmees geeft aan dat met name de onderwerpen onder c) t/m e) gevolgen hebben voor de vormgeving en de belasting van de administratieve systemen van pensioenuitvoerders. Over de mogelijke beleidsimplicaties bij onderdelen a) en b) gaat hij nog in overleg met de betrokken partijen, omdat deze minder impact hebben op de pensioensystemen.
Vanaf 1 januari 2022 moeten pensioenuitvoerders de meest actuele scenarioset toepassen, die aansluit bij het kwartaal waarin de berekeningsdatum van de pensioenbedragen ligt. Daarmee krijgt de deelnemer via het UPO of het MPO de meest actuele informatie. Voor deelnemers kan het een aanzienlijk positief effect hebben op de nauwkeurigheid van de prognose van het te bereiken pensioen, zeker in periodes waarin er grote schommelingen op de financiële markten optreden.
Uit het rapport blijkt dat het rekenen met de meest actuele scenarioset in de meeste gevallen een positief effect heeft op de nauwkeurigheid van de prognose van het te verwachten pensioen. Wel is het zo dat uitvoerders uitdagingen zien en extra uitvoeringskosten verwachten als zij moeten rekenen met de meest actuele scenarioset. Het gaat hierbij om zowel eenmalige als structurele investeringen.
Het ieder kwartaal berekenen van de pensioenbedragen en het voorschrift gebruik te maken van de meest actuele scenarioset hebben een vergelijkbaar effect op de nauwkeurigheid. Door een constante stroom van mutaties in deelnemersbestanden moeten pensioenuitvoerders in de praktijk elk kwartaal de pensioenbedragen berekenen, als zij gebruikmaken van de meest actuele scenarioset.
De nauwkeurigheid zal in enige mate toenemen bij een uitbreiding van het aantal scenario’s naar tienduizend. Over de meerwaarde van die extra nauwkeurigheid lopen de meningen uiteen. De meeste geïnterviewde partijen zien in de verbetering van de nauwkeurigheid niet of nauwelijks meerwaarde voor de doelstelling van de uniforme rekenmethode: deelnemers op eenduidige wijze inzicht verschaffen in het risico en de koopkracht van hun toekomstig pensioen. Veel uitvoerders geven aan dat ook uitbreiding van het aantal scenario’s uitdagingen oplevert, zeker als dit gepaard gaat met het moeten gebruiken van de meest actuele scenarioset en het verhogen van de rekenfrequentie.
De uitkomsten van de evaluatie hebben geleid tot de volgende beleidsvoornemens voor alle type pensioenuitvoerders en alle soorten pensioenregelingen:
Vanaf 1 januari 2022 moeten pensioenuitvoerders de meest actuele scenarioset toepassen, die aansluit bij het kwartaal waarin de berekeningsdatum van de pensioenbedragen ligt. Daarmee krijgt de deelnemer via het UPO of het MPO de meest actuele informatie. Voor deelnemers kan het een aanzienlijk positief effect hebben op de nauwkeurigheid van de prognose van het te bereiken pensioen, zeker in periodes waarin er grote schommelingen op de financiële markten optreden. Dit is ook belangrijk met het oog op het nieuwe pensioenstelsel waarin de pensioenen meer meebewegen met de ontwikkelingen op de financiële markten.
Voor veel pensioenuitvoerders heeft deze aanpassing grote uitvoeringstechnische gevolgen. Verzekeraars moeten hun systemen zodanig aanpassen dat zij de berekeningen die zij nu eenmaal per jaar maken ook op kwartaalbasis kunnen uitvoeren. Dit kan gepaard gaan met aanzienlijke investeringen om dit mogelijk te maken. Maar ook voor pensioenfondsen heeft de voorwaarde om met de meeste actuele scenarioset te rekenen grote gevolgen. Pensioenfondsen moeten onder andere met een hogere frequentie haalbaarheidstoetsen uitvoeren. Ook zullen zij de doorlooptijd van het uitvoeren van een haalbaarheidstoets flink moeten inkorten, wat extra uitdagingen en kosten met zich meebrengt.
De evaluatie geeft geen aanleiding voor aanpassing van de huidige frequentie waarbij pensioenuitvoerders ten minste eens per jaar – of als er mutaties (collectief of individueel) optreden – scenariobedragen moeten aanleveren. Dat neemt niet weg dat de meeste verzekeraars en pensioenfondsen in de praktijk toch elk kwartaal hun berekeningen moeten actualiseren als gevolg van een constante stroom van mutaties in het deelnemersbestand.
De minister treft voorbereidingen om een commissie te vragen advies uit te brengen over de uniforme scenarioset voor het nieuwe pensioenstelsel en de transitie daarnaartoe. De minister wil deze commissie ook om advies vragen over het aantal economische scenario’s in de scenarioset, specifiek voor de toepassing van de URM omtrent communicatie richting de deelnemer. Hierbij zal de minister de commissie vragen aandacht te geven aan de afruil tussen enerzijds de nauwkeurigheid voor de toepassing van de rekenmethodieken voor weergave van ouderdomspensioen in drie bedragen en anderzijds de kosten en uitvoeringstechnische aspecten hiervan. Om deze reden heeft de minister DNB verzocht te overwegen de huidige regeling - die pensioenuitvoerders toestaat om te rekenen met een scenarioset met tweeduizend scenario’s – te verlengen. DNB heeft dit verzoek ingewilligd en besloten deze regeling te verlengen tot minimaal eind 2022.