16/07/20
PwC vindt het belangrijk om u regelmatig op de hoogte te houden van relevante pensioenontwikkelingen. In dit overzicht over het tweede kwartaal van 2020 leest u onder meer over de uitwerking van het Pensioenakkoord, de coronacrisis en de affinanciering van VPL-aanspraken.
Het kabinet en de sociale partners hebben op 12 juni 2020 een akkoord bereikt over de uitwerking van het Pensioenakkoord. Dit Pensioenakkoord is op hoofdlijnen gesloten op 5 juni 2019. Het kabinet wilde op 19 juni 2020 de hoofdlijnennotitie en enkele onderliggende stukken publiceren. Daaraan zou een goedkeuring van de vakbonden voorafgaan. Omdat FNV de stemming had uitgesteld tot 4 juli, zijn deze stukken op 19 juni niet naar de Tweede Kamer verstuurd. Het kabinet heeft enkele dagen later alsnog besloten om de stukken alvast te publiceren.
Op 1 januari 2022 moet de nieuwe pensioenwetgeving in werking treden. Alle pensioencontracten moeten uiterlijk op 1 januari 2026 in overeenstemming zijn met het nieuwe wettelijke en fiscale kader. De wetgever zal faciliteren dat contractspartijen eerder dan op 1 januari 2026 kunnen overstappen naar het nieuwe stelsel door middel van een overgangsperiode tussen 2022 en 2026. Meer informatie over de uitwerking van het Pensioenakkoord vindt u in ons Actueelbericht.
Per 1 januari 2022 moeten de hervormingen rondom het nabestaandenpensioen bij overlijden vóór pensioendatum zijn ingevoerd in alle pensioenregelingen. Dit heeft het kabinet besloten naar aanleiding van het rapport “Advies nabestaandenpensioen” van de Stichting van de Arbeid.
Het nabestaandenpensioen in de tweede pijler kan onderverdeeld worden in drie onderdelen: partnerpensioen bij overlijden na pensioendatum, partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en wezenpensioen.
De hoogte van het partnerpensioen wordt gebaseerd op het (gehele) salaris op het moment van overlijden van de deelnemer in plaats van op de pensioengrondslag. Dit betekent een verbetering voor de lage en middeninkomens. Het fiscale maximum voor het partnerpensioen bedraagt 50 procent van het (gehele) salaris. De dekking is diensttijdonafhankelijk, waardoor de hoogte van het partnerpensioen niet meer afhankelijk is van het arbeidsverleden of de dienstjaren bij de huidige werkgever. Dit zorgt voor een betere aansluiting bij baanwisseling.
Het partnerpensioen bij overlijden voorafgaand aan de pensioendatum betreft een levenslange uitkering. Bij een overlijden, wordt maatwerk mogelijk (bijvoorbeeld een hoog-laagconstructie of een hogere uitkering tot maximaal een jaarsalaris gedurende een beperkte periode). Daarnaast is er een vorm van risicodekking na het eindigen van de dienstbetrekking opgenomen in de plannen, en ontstaat er meer fiscale ruimte voor wezenpensioen. Ook wordt de vaste eindleeftijd van wezenpensioenregelingen 25 jaar en wordt het partnerbegrip voor het partnerpensioen geüniformeerd.
Volgens het CBS bouwden in 2016 13 procent van de werknemers geen pensioen op in de tweede pijler (zogenaamde ‘witte vlek’). Om die reden is in het Pensioenakkoord van 5 juni 2019 afgesproken dat de Stichting van de Arbeid met een plan komt om deze witte vlek terug te dringen. In het Aanvalsplan zijn acties en maatregelen opgenomen om het gemis aan pensioenopbouw onder werknemers tegen te gaan.
Huidige deelnemers van een premieregeling met een progressieve staffel hoeven niet over te stappen naar een vaste premie na de implementatie van het Pensioenakkoord. Dit is een overgangsmaatregel, omdat compensatie niet adequaat te compenseren bleek bij de transitie van premierelingen.
Bij zo’n overgangsregime moet een werkgever twee pensioenregelingen gaan aanbieden: een voor bestaande en een voor nieuwe werknemers. Dat betekent dat deze werkgevers, vaak in het MKB, gedurende tientallen jaren worden opgezadeld met onnodig hoge kosten en onnodig complexe en niet uitlegbare regelingen. Het is volgens het Verbond niet te verkopen dat twee werknemers van dezelfde leeftijd bij dezelfde werkgever straks een verschillende pensioenpremie krijgen. Het Verbond bepleit een aanpak waarbij de huidige premieregelingen ongewijzigd kunnen doorlopen, waarbij werkgevers en hun werknemers zelf de keuze kunnen maken of zij collectief overstappen op een nieuw contract.
De economische schade van de coronapandemie in het eerste en het tweede kwartaal van 2020 is dermate omvangrijk dat een diepe, vrijwel wereldwijde economische recessie onontkoombaar is. Dit blijkt uit de nieuwe halfjaarlijkse ramingen van DNB. In de raming voor 2020 daalt het bruto binnenlands product (bbp) in Nederland met 6,4 procent, bijna twee keer zo hard als tijdens de kredietcrisis (2009). Halverwege 2020 treedt langzaam maar gestaag het herstel in, resulterend in een bbp-groei van 2,9 procent in 2021 en 2,4 procent in 2022. Omdat de onzekerheden rond de raming groter zijn dan gebruikelijk, is naast de raming ook een mild en een zwaar scenario opgesteld. De onzekerheid ziet vooral op de verdere ontwikkeling van de corona-infecties, alsmede over de aard en effectiviteit van toekomstige contactbeperkende maatregelen. In ECB-verband is besloten om naast de raming twee alternatieve scenario’s met mogelijke effecten van de Covid-19-pandemie op de economie op te stellen. De krimp van het bbp in 2020 varieert van 3,4 procent in het milde scenario tot 11,8 procent in het zware scenario. Deze scenario’s zijn niet bedoeld als uiterste onder- en bovengrens van de mogelijke uitkomsten, maar illustreren wel dat er op dit moment rond de raming veel onzekerheid bestaat, aldus DNB.
DNB heeft zich in de april-editie van haar Nieuwsbrief Pensioenen uitgelaten over het beleid dat pensioenfondsen tijdens de coronacrisis voeren met betrekking tot premiebetaling. In verschillende sectoren is de financiële situatie van de aangesloten werkgevers en de incasso van de verschuldigde pensioenpremie een zorgpunt van pensioenfondsen. DNB stelt dat de overheid verschillende maatregelen heeft getroffen om werkgevers te ondersteunen, zoals het verleende uitstel van belastingbetaling, het verruimen van kredietverstrekking door banken en de Noodmaatregel Overbrugging voor behoud van Werkgelegenheid (NOW). Volgens DNB dragen de getroffen maatregelen eraan bij dat werkgevers hun verplichtingen aan het pensioenfonds kunnen blijven voldoen. Ook benadrukt DNB dat het van belang is dat pensioenfondsen tijdens de crisis een afgewogen debiteurenbeleid voeren, waarbij de grens tussen uitstel en afstel wordt bewaakt. Pensioenfondsen kunnen binnen de wettelijke mogelijkheden uitstel van premiebetaling verlenen, maar aanpassingen aan het debiteurenbeleid mogen incasso-risico’s niet vergroten, aldus DNB.
Per 1 januari 2006 werden de fiscale faciliteiten die het mogelijk maakten om te sparen voor vroegpensioen (VUT en prepensioen) afgeschaft. Aan werknemers die nadeel ondervonden van deze afschaffing, mocht eenmalig aanvullende (voorwaardelijke) aanspraken worden toegezegd. De ‘VPL-regeling’ was geboren. Voor de meeste VPL-regelingen loopt de vijftienjaarsperiode af per 31 december 2020 (in een enkel geval pas in 2021 of 2022). Voor het deel van de voorwaardelijke aanspraken dat dan nog niet is afgefinancierd, moet per die datum alsnog de financiering plaatsvinden.
Kent uw organisatie nog een VPL-regeling, wees u er dan van bewust dat in de meeste gevallen de financiering van de aanvullende aanspraken uiterlijk per 31 december 2020 moet plaatsvinden. Afhankelijk van de situatie kan de daarmee gepaard gaande betaling veel hoger zijn dan verwacht. Dit kan gaan om bedragen tot enkele tientallen procenten van de jaarlijkse salarissom. In deze tijden, waarin veel ondernemingen te maken hebben met uitdagende financiële omstandigheden door de gevolgen van het coronavirus, kan dat hoger zijn dan de liquiditeitspositie van de onderneming toelaat. Meer informatie over de affinanciering van VPL-aanspraken vindt u in ons Actueelbericht.
Per 1 juli 2020 zijn er aanpassingen in het bruto wettelijk minimumloon. Ze gelden voor uitkeringsbedragen en grondslagen op het minimumniveau. Raadpleeg hier de nieuwe bedragen en grondslagen.