30/04/21
PwC vindt het belangrijk u regelmatig op de hoogte te houden van relevante ontwikkelingen op het gebied van pensioen.
In dit overzicht over het eerste kwartaal van 2021 leest u onder meer over het Wetsvoorstel bedrag ineens, RVU en verlofsparen, de actuele stand van de dekkingsgraad van pensioenfondsen en de afwijzing van het plan om na 45 dienstjaren met pensioen te gaan.
Waarschijnlijk zal de wetgeving uit de Wet toekomst pensioenen ('het pensioenakkoord') pas per 1 januari 2023 ingaan. De formele deadline is nu 1 januari 2022, al leek dat steeds minder gemakkelijk haalbaar te worden omdat een wetgevingsproces lang duurt én het kabinet demissionair is. Inmiddels is uitgelekt dat de deadline mogelijk niet wordt gehaald. Door de vertraging zal de uiterste transitiedatum naar een van de nieuwe pensioencontracten waarschijnlijk 1 januari 2027 worden. Betrokken partijen zoals pensioenuitvoeringsorganisaties geven namelijk aan dat zij écht vijf jaar nodig hebben om onder meer de IT-systemen in orde te krijgen.
Het uitstel houdt ook in dat het transitie-FTK niet al toe te passen is per 1 januari 2022 en het dus moeilijker wordt voor pensioenfondsen om kortingen te voorkomen. Daardoor wordt ook verwacht dat er weer een uitzondering komt zoals de afgelopen jaren, waardoor fondsen slechts hoeven te korten als hun dekkingsgraad onder de 90 procent zakt.
De vertraging is nog niet officieel bevestigd.
Het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen betreft de uitwerking van de Hoofdlijnennotitie uit juni 2020 (zie voor een uitgebreidere omschrijving ons actueelbericht) en vormt een belangrijk onderdeel van het Pensioenakkoord. Tot en met 12 februari 2021 was het mogelijk om op het wetsvoorstel te reageren. De internetconsultatie heeft 484 reacties opgeleverd.
Ook PwC heeft gereageerd. PwC wijst op enkele aandachtspunten bij het wetsvoorstel. Allereerst zet PwC haar vraagtekens bij (de timing van) het indienen van het transitieplan. Ook vindt PwC dat de meting van de risicohouding van deelnemers vaker moet plaatsvinden om te voorkomen dat pensioenkapitaal voor een lange tijdsduur op een niet-passende wijze wordt belegd. Tevens pleit PwC voor een bredere toepassing van het begrip ‘invaren’. Invaren is nu alleen toepasbaar voor pensioenfondsen als het gaat om een interne collectieve waardeoverdracht specifiek in het kader van de transitie naar één van de nieuwe pensioencontracten. Het zou ook mogelijk moeten zijn om in te varen naar een andere pensioenuitvoerder, bijvoorbeeld als daar de toekomstige opbouw ook is ondergebracht. Daarnaast moet invaren mogelijk zijn voor gesloten fondsen, kringen of collectiviteiten en als deeloplossing. Tot slot ziet PwC risico’s bij de beperkte mogelijkheden om verschillende typen pensioencontracten met verschillende vermogens binnen één pensioenfonds uit te voeren.
Zie voor meer uitleg ons actueelbericht of lees onze hele reactie hier.
In onze laatste kwartaalupdate was al een stijgende lijn te zien in de dekkingsgraad van een gemiddeld pensioenfonds. De dekkingsgraad was in november met 5%-punt gestegen tot bijna 100%. Deze lijn heeft zich doorgezet. Volgens Mercer is de dekkingsgraad van een gemiddeld pensioenfonds in maart met ruim 3%-punt gestegen naar 106,6%. Mercer verklaart de stijging met het behaalde rendement op zakelijke waarden en de stijging van de rente.
Ondanks de stijging moeten het pensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf en het pensioenfonds Verloskundigen korten. Het pensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf kort de pensioenen per 1 januari 2022 met 0,85%, ondanks dat het pensioenfonds op 31 maart 2021 een dekkingsgraad van 94,1% had. Eind 2020 had het pensioenfonds namelijk een dekkingsgraad van 87,1%. Het fonds maakt geen gebruik van de verlaagde kortingsgrens van 90%. In dat geval had het fonds bijna 3% moeten korten. Ook maakt de DNB geen uitzondering op de kortingsregels.
Het pensioenfonds Verloskundigen moet de pensioenen ook korten. Eind 2020 had het pensioenfonds een dekkingsgraad van 80%. Het pensioenfonds Verloskundigen maakt gebruik van de Vrijstellingsregeling. De Vrijstellingsregeling bepaalt dat geen korting hoeft te worden doorgevoerd op grond van het minimaal vereist eigen vermogen. Om gebruik te maken van de vrijstelling moeten pensioenfondsen een dekkingsgraad van minimaal 90% hebben of moeten pensioenfondsen onvoorwaardelijke maatregelen nemen om die dekkingsgraad te realiseren. Het pensioenfonds Verloskundigen heeft besloten de pensioenen de komende tien jaar telkens met 2% te verlagen, om zo op het niveau van (boven de) 90% te komen.
Pensioenfondsen waarschuwen ook voor kortingen de komende jaren. In een Kamerbrief van 16 december 2020 heeft minister Koolmees geschreven dat pensioenfondsen in 2021 pensioenen niet hoeven te korten bij een dekkingsgraad van 90% of hoger. Grote pensioenfondsen zijn bang dat deze versoepeling niet voldoende is om kortingen in de komende jaren te voorkomen. In dit kader wijzen zij op de stapsgewijze daling van de ufr en historisch hoge verplichtingen. Om kortingen te voorkomen zou het transitie-ftk verder moeten worden versoepeld en aansluiting moeten worden gezocht bij het nieuwe pensioencontract: kortingen hoeven niet plaats te vinden indien dit onder het nieuwe pensioencontract ook niet zou hoeven.
In ons vorige kwartaaloverzicht hebben wij u al bericht dat de Tweede Kamer het wetsvoorstel bedrag ineens, RVU en verlofsparen heeft aangenomen. Op 12 januari 2021 heeft ook de Eerste Kamer het wetsvoorstel aangenomen, na een toezegging door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om invoering van de mogelijkheid om een bedrag ineens op te nemen een jaar uit te stellen.
Er worden drie maatregelen uit het pensioenakkoord uitgewerkt in deze wet. Allereerst is de mogelijkheid gecreëerd tot een eenmalige uitkering van tien procent van het pensioenvermogen op de pensioeningangsdatum. Daarnaast regelt het een tijdelijke versoepeling van de RVU-heffing bij vervroegde uitdiensttredingsregelingen. Ook breidt de wet de mogelijkheden tot fiscaal verlofsparen uit.
De onderdelen met betrekking tot de vrijstelling van de RVU-heffing en de verruiming van het verlofsparen zijn met terugwerkende kracht in werking getreden per 1 januari 2021. De beoogde inwerkingtredingsdatum van het onderdeel ‘bedrag ineens’ is 1 januari 2023. In de tussentijd zal worden onderzocht of de uitvoerbaarheid van dit onderdeel kan worden verbeterd.
Zie ons actueelbericht voor een uitgebreide toelichting op de onderdelen van het wetsvoorstel.
Op 21 januari 2021 is de tijdelijke Maatwerkregeling duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden (MDIEU) gepubliceerd. Via deze regeling kunnen sectorale samenwerkingsverbanden subsidie aanvragen om de duurzame inzetbaarheid te bevorderen en eerder uittreden via een RVU-vrijgesteld bedrag te faciliteren. In totaal is 964 miljoen euro beschikbaar gesteld. De regeling loopt tot 1 januari 2026.
Een van de doelstellingen van het pensioenakkoord is het pensioenstelsel beter laten aansluiten op de veranderde arbeidsmarkt. Hiervoor worden verschillende maatregelen getroffen. Zo krijgen deelnemers aan pensioenregelingen meer keuzevrijheid om aansluiting te vinden op zijn/haar persoonlijke situatie. Pensioen opbouwen wordt persoonlijker en er worden mogelijkheden gecreëerd om eerder te stoppen met werken. Ook zal het kabinet werkgevers en werknemers ondersteunen met een structureel budget in een meerjarig integraal investeringsprogramma ten behoeve van duurzame inzetbaarheid. Tot slot is aangekondigd dat er voor zelfstandigen een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering zal gelden en wordt deelname aan pensioenregelingen door zelfstandigen onderzocht.
In ons actueelbericht leest u de overwegingen van PwC’ers Bastiaan Starink en Joep van Loon ten aanzien van de effecten van deze maatregelen.
Momenteel kunnen werknemers worden ontslagen wanneer zij de AOW-gerechtigde leeftijd (66 jaar en vier maanden in 2021) bereiken. Met het invoeren van een flexibele AOW-leeftijd kan de werknemer ervoor kiezen om langer door te blijven werken na de officiële AOW-leeftijd. De AOW-uitkering gaat dan op een later moment in, maar zal wel hoger zijn. Hierdoor ontvangt deze werknemer gemiddeld genomen evenveel AOW als mensen die wel op hun AOW-leeftijd zijn gestopt met werken.
Onder andere de VVD, D66, CDA, PvdA en 50Plus hebben in hun verkiezingsprogramma’s gepleit voor een flexibele AOW-leeftijd en kunnen hiermee een meerderheid in de Tweede Kamer verwachten.
In het pensioenakkoord is afgesproken om onderzoek te doen naar de mogelijkheid om na 45 jaar werken met pensioen te gaan. Deze afspraak is er onder andere op gericht dat mensen met zwaar werk eerder kunnen stoppen met werken. Op 14 januari 2021 is het rapport verschenen. FNV en CNV zien aanknopingspunten in het rapport om verder in gesprek te gaan over de maatregel.
Door de tijdelijke versoepeling van de RVU-heffing is het al mogelijk om tot drie jaar voor het bereiken van de AOW-leeftijd te stoppen met werken. Deze versoepeling geldt echter tot eind 2025 en FNV en CNV zien dat de onderhandelingen hieromtrent stroef verlopen. Zij pleiten daarom voor deze meer duurzame oplossing om mensen met zwaar werk eerder met pensioen te laten gaan.
In een Kamerbrief van 8 april 2021 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geschreven dat het niet wenselijk is om iedereen na 45 dienstjaren het recht te geven op een staatspensioen. Het zou zeer complex en ondoelmatig zijn. De brief is inmiddels weer ingetrokken, omdat het onderwerp nog moet worden besproken in de ministerraad.
In november heeft minister Koolmees de Tweede Kamer geïnformeerd over het conceptbesluit beëindigen overgangsrecht Wet werken na de AOW. Via dat besluit zou per 1 april 2021 de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte voor AOW-gerechtigden worden teruggebracht van dertien naar zes weken. Het conceptbesluit is op 23 maart 2021 ingetrokken. Door onder meer de benodigde voorbereidingstijd bij UWV zal het terugbrengen van de termijn niet voor 1 januari 2022 gebeuren.
Het verwacht rendement bij de bepaling van de gedempte kostendekkende premie (de meeste gebruikte premiemethodiek) moet om de vijf jaar opnieuw worden vastgesteld. Veel bedrijfstakpensioenfondsen moeten dat dit jaar doen. De herijking heeft tot gevolg dat veel bedrijfstakpensioenfondsen met ingang van 2021 hun premies moeten verhogen en de opbouw moeten verlagen. Fondsen hebben namelijk te maken met een lagere rente, waardoor een lager rendement wordt verwacht. In een aantal sectoren wordt een deel van de premiestijging opgevangen door vrijgekomen vpl-premies.
Onder de fondsen die de premies verhogen of opbouw verlagen, worden de premies verhoogd en de opbouw verlaagd met gemiddeld 3,2%-punt respectievelijk 0,18%-punt. Dat is een toename van ongeveer 15% en een daling van 11%.
Voordat het nieuwe pensioenstelsel ingaat, dienen pensioenfondsen een dekkingsgraad van minimaal 95% te hebben. Dit kan een prikkel zijn om premies te verhogen en opbouw te verlagen. In het nieuwe pensioenstelsel zullen verhogingen en verlagingen vermoedelijk minder snel aan de orde zijn omdat dan geen buffers meer hoeven te worden aangehouden en het beleggingsbeleid c.q. risicohouding is toebedeeld naar leeftijdscohorten.