04/10/19
Op 16 september 2019 hebben minister Koolmees van Sociale zaken en Werkgelegenheid en minister Dekker van Rechtsbescherming het wetsvoorstel ‘verdeling van pensioenen bij scheidingen 2021’ naar de Tweede Kamer gestuurd. Het wetsvoorstel beoogt de verdeling van pensioenen bij scheiding te moderniseren. Onderstaand bespreken wij de meest in het oog springende wijzigingen.
De huidige standaardverdeelmethode bij pensioen is verevening. Bij verevening krijgt de verdelingsgerechtigde partner (de partner die niet zelf het ouderdomspensioen heeft opgebouwd) een voorwaardelijk recht op ouderdomspensioen, waarbij alle beslissingen van de verdelingsplichtige partner (de ex-partner die het ouderdomspensioen heeft opgebouwd) – bijvoorbeeld over de ingangsdatum van het pensioen - leidend zijn en uitbetaling afhankelijk is van het leven van de verdelingsplichtige partner. Na inwerktreding van het wetsvoorstel wordt conversie van pensioenrechten de standaard. Bij conversie krijgen beide ex-partners een zelfstandig recht op pensioen. Hierdoor is de verdelingsgerechtigde partner niet meer afhankelijk van de keuzes van de verdelingsplichtige partner. Beiden ex-partners krijgen hiermee in de toekomst standaard de helft van het tijdens het huwelijk door de ander opgebouwde pensioen. Ex-partners kunnen ook aangeven dat zij het pensioen niet willen verdelen of dat zij andere afspraken over de verdeling maken.
Met het wetsvoorstel wordt geregeld dat pensioenuitvoerders pro-actief overgaan tot verdeling van het ouderdomspensioen door conversie, tenzij de ex-partners aangeven dat zij de verdeling niet willen (opt-out) of dat zij een afwijkende afspraak over de verdeling van het ouderdomspensioen hebben gemaakt. In de huidige situatie moeten deelnemers binnen twee jaar na scheiding zelf bij de pensioenuitvoerder aangeven welke afspraken zij hebben gemaakt als zij de uitbetaling door de pensioenuitvoerder geregeld willen hebben. Doen zij dit niet, dan betaalt de pensioenuitvoerder het pensioen volledig uit aan de verderlingsplichtige partner. In dat geval moeten de verdelingsplichtige en de verdelingsgerechtigde het onderling regelen.
Op dit moment wordt het bijzonder partnerpensioen op grond van de Pensioenwet berekend over de huwelijkse én voorhuwelijkse periode. In dit wetsvoorstel wordt geregeld dat voor de bepaling welk deel van het partnerpensioen verdeeld moet worden aansluiting wordt gezocht bij de nieuwe regels rondom de gemeenschap van goederen. De periode waarover het partnerpensioen wordt afgesplitst tot bijzonder partnerpensioen wordt beperkt tot de huwelijkse periode. Daarnaast wordt ook het bijzonder partnerpensioen over de huwelijkse periode door twee gedeeld.
In de huidige wetgeving is vanwege administratieve redenen geregeld dat ouderdomspensioen niet wordt verevend als het verevend ouderdomspensioen onder de afkoopgrens uit de Pensioenwet zou uitkomen (€ 484,09, bedrag 2019). Ouderdomspensioenen ter hoogte van twee keer de afkoopgrens worden dus niet verevend. Om meer pensioen te verdelen en tevens rekening te houden met de uitvoeringspraktijk, wordt met het wetsvoorstel de grens voor pensioenverdeling verlaagd naar één keer de afkoopgrens.
Verder wordt voor kleine bijzonder partnerpensioenen een recht op uitruil geïntroduceerd. De verdelingsgerechtigde partner krijgt het recht om een klein bijzonder partnerpensioen om te zetten in een eigen ouderdomspensioen. Ook wordt een grens geïntroduceerd voor hele kleine bijzonder partnerpensioenen. Conform de Wet waardeoverdracht klein pensioen komt die grens op € 2,- per jaar te liggen. Hele kleine bijzonder partnerpensioenen worden vanaf 2021 niet meer vastgesteld en bestaande gevallen mogen vervallen.
Voor pensioenuitvoerders betekent deze wijziging dat zij in beginsel meer pensioenen moeten verdelen dan nu en dat zij deze op een andere manier moeten verdelen. Dit vraagt om een actieve houding en IT-investeringen. Minister Koolmees is in gesprek met vertegenwoordigers van de pensioensector over de uitvoering van de nieuwe wet. In verband met een redelijke implementatieperiode bij pensioenuitvoerders is de beoogde inwerkingtredingsdatum van de wet 1 januari 2021.