25/06/19
Het Europese Hof van Justitie heeft bevestigd dat bij toepassing van de huidige EU-regels voor de coördinatie van sociale zekerheid, een Letse zeevarende die werkt voor een Nederlandse werkgever buiten Europees grondgebied op een zeeschip met de vlag van een derde land, verzekerd is in zijn woonland.
Deze uitspraak is van belang voor alle in Europa gevestigde werkgevers die Europese werknemers buiten EU-grondgebied tewerkstellen. Deze werknemers raken op basis van deze uitspraak onderworpen aan het socialezekerheidsstelsel van hun woonland. Dit houdt een wijziging in ten opzichte van de situatie vóór deze uitspraak, waarin deze werknemers op basis van jurisprudentie sociaal verzekerd waren in het land waar hun werkgever is gevestigd.
Deze wijziging kan voor u als werkgever in de praktijk leiden tot extra en onoverzichtelijke administratieve lasten, wanneer u werknemers uit verschillende EU-landen in dienst heeft op bijvoorbeeld projecten buiten de EU, offshore of op zeeschepen.
Om de precieze impact van deze uitspraak te bepalen is het van belang om eerst te inventariseren welke werknemers te maken krijgen met een wijziging in hun socialezekerheidspositie. Vervolgens moet u onderzoeken welke acties in de woonlanden van de werknemers moeten worden genomen, zodat aan de socialezekerheidsverplichtingen op basis van deze uitspraak kan worden voldaan.
De uitspraak van het Europese Hof van Justitie moet in principe worden toegepast per 8 mei 2019 (de datum van het arrest). Onderzocht moet worden of lopende A1-verklaringen na deze datum in stand kunnen blijven of dat nieuwe A1-verklaringen moeten worden aangevraagd, die aantonen dat deze werknemers sociaal verzekerd zijn in hun woonland.
Het arrest gaat over een inwoner van Letland met de Letse nationaliteit die werkzaam was voor een Nederlandse werkgever. De werknemer verrichtte werkzaamheden voor de werkgever aan boord van een zeeschip dat met een niet-EU-vlag (Bahama's) boven het Duitse deel van het continentaal plat van de Noordzee voer. Deze werkzaamheden worden beschouwd als werkzaamheden buiten de EU, omdat het schip een vlag van een niet-EU-land voert. In geschil was of de werknemer onderworpen was aan de Nederlandse volksverzekeringen.
Het Europese Hof van Justitie oordeelt dat deze zeevarende voldoende nauwe aanknopingspunten heeft met het Europese grondgebied, waardoor deze situatie binnen de werkingssfeer van EG Verordening 883/2004 valt. Volgens vaste rechtspraak van het Europese Hof van Justitie is sprake van dergelijke aanknopingspunten indien een burger van de Europese Unie in een EU-lidstaat woont, wordt aangeworven door een in een andere EU-lidstaat gevestigde onderneming en voor rekening van die onderneming activiteiten verricht.
Het Europese Hof van Justitie bevestigt vervolgens dat het restartikel (artikel 11, lid 3, onder e) in deze situatie van toepassing is. Deze conclusie is gebaseerd op de grammaticale uitleg, de context en de doelstelling van het restartikel. Dit artikel bepaalt, in het kort, dat op alle personen die onder de werkingssfeer van EG Verordening 883/2004 vallen en op wie de andere aanwijsbepalingen niet van toepassing zijn, de wetgeving van de lidstaat van de woonplaats van deze persoon wordt aangewezen. Volgens het Europese Hof van Justitie beperkt dit artikel zich niet tot de economisch inactieven waarnaar in de toelichting wordt gerefereerd, maar moet het artikel worden toegepast in alle situaties waarin geen andere aanwijsbepaling geldt.
Deze uitleg betekent dat de jurisprudentie die onder de werkingssfeer van EG Verordening 1407/81 is ontstaan (Aldewereld en Kik) niet langer van toepassing is. Onder deze oude EG Verordening heeft het Europese Hof van Justitie in vergelijkbare casussen geoordeeld dat de wetgeving van de lidstaat waar de werkgever is gevestigd van toepassing is. Deze casussen vallen niet onder het restartikel van de oude EG Verordening, omdat dit artikel veel beperkter is en daardoor niet van toepassing is op Aldewereld en Kik. Als gevolg is er geen enkele aanwijsbepaling van de EG Verordening rechtstreeks van toepassing op hun situatie, waardoor het Europese Hof van Justitie voor dergelijke situaties het land van de werkgever heeft aangewezen.
De nieuwe EG Verordening 883/2004 bevat een ruimer restartikel dat van toepassing is op alle personen die niet onder een andere aanwijsbepaling vallen (‘vangnetbepaling’). De arresten in de Aldewereld- en Kik-casussen zullen daardoor hun belang verliezen voor het bepalen van de aanwijsbepaling die van toepassing is op dergelijke situaties die na 1 mei 2010 zijn ontstaan (de datum van inwerkingtreding van de nieuwe EG Verordening). Deze arresten zullen wel van belang blijven voor het bepalen van de werkingssfeer van de EG Verordening voor personen die buiten het EU-grondgebied werken.
Het Aldewereld-arrest is tevens vastgelegd in de Nederlandse wetgeving in artikel 11a van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden (‘BUB’) volksverzekeringen en artikel 3a van het BUB werknemersverzekeringen. Deze artikelen zullen met de uitspraak van het Europese Hof van Justitie loze bepalingen worden voor het aanwijzen van de socialezekerheidswetgeving in situaties die spelen na 1 mei 2010.