Europese Hof van Justitie over het verrichten van werkzaamheden in twee of meer lidstaten

Het Europese Hof van Justitie heeft recent uitspraak gedaan in twee zaken over het begrip ‘het plegen te verrichten van werkzaamheden in twee of meer lidstaten’. Beide zaken spelen zich af vóór 2010 en vallen onder de regels zoals vastgelegd in de oude EG Verordening 1408/71. Volgens het Hof is er sprake van ‘het plegen te verrichten van werkzaamheden in twee of meerdere lidstaten’ als een werknemer tijdens onbetaald verlof werkzaamheden verricht in een andere lidstaat, zolang de eerste lidstaat de periode van verlof aanmerkt als het verrichten van werkzaamheden op basis van haar nationale wet. Daarnaast is volgens het Hof géén sprake van ‘het plegen te verrichten van werkzaamheden in twee of meerdere lidstaten’ als een werknemer 6,5% van zijn arbeidsuren thuis werkt, zonder dat daarin enige regelmaat zit en dit niet vooraf is overeengekomen met zijn werkgever. 

Wat betekent dit voor u als werkgever?

Op basis van deze uitspraken worden werkzaamheden die louter incidenteel in een andere staat worden verricht (zonder vast patroon) en waarvoor geen afspraken zijn gemaakt in de arbeidsovereenkomst, niet in aanmerking genomen voor het vaststellen van de sociale zekerheidspositie binnen de EU, ook al betreft dit meer dan 5% van de arbeidstijd. Dit is bijvoorbeeld van belang voor werknemers die tijdens business trips zonder enige vorm van regelmaat werkzaam zijn in het buitenland of voor werknemers die incidenteel thuis werken en woonachtig zijn in een ander land dan waar u gevestigd bent. Op basis van deze uitspraak zullen zij zich niet snel in een zogenoemde multi-state situatie bevinden. Ook is het duidelijk geworden dat er veel belang wordt gehecht aan de (contractuele) afspraken rondom business trips en thuiswerken. Aan te raden is om bij werknemers met een flexibel werkpatroon binnen Europa contractueel vast te leggen wat het verwachte patroon is en hiervoor een A1-verklaring aan te vragen om discussie achteraf te voorkomen.

Verder kan het verrichten van werkzaamheden tijdens een periode van onbetaald verlof worden gezien als het uitoefenen van werkzaamheden in loondienst als de nationale wetgeving van de staat waar de werkzaamheden worden verricht dit zo kwalificeert. Bij het aannemen van nieuwe of tijdelijke werknemers kan het dan ook van belang zijn om na te gaan of de werknemer nog garden leave heeft of een periode van onbetaald verlof heeft opgenomen in een ander land. Dit kan impact hebben op de toepasselijke socialezekerheidswetgeving.

Werkzaamheden in andere staat tijdens onbetaald verlof

In deze uitspraak betreft het een Nederlander woonachtig in Nederland en werkzaam voor een Nederlandse werkgever. De werknemer is met zijn werkgever een periode van 3 maanden onbetaald verlof overeengekomen waarin de werknemer vervolgens werkzaam is als skileraar voor een in Oostenrijk gevestigde werkgever. Tijdens deze periode blijft zijn arbeidsovereenkomst in stand en na afloop van het verlof zal hij zijn reguliere werkzaamheden in Nederland voortzetten. De Hoge Raad heeft in deze zaak de prejudiciële vraag voorgelegd of tijdens een periode van onbetaald verlof sprake kan zijn van het plegen te verrichten van werkzaamheden in twee of meer lidstaten.

Het Europese Hof beoordeelt eerst of sprake is van het verrichten van werkzaamheden in loondienst in Nederland tijdens het onbetaald verlof. Op basis van het arrest De Jaeck (C-340/94) bepaalt de socialezekerheidswetgeving van de lidstaat waar de werkzaamheden worden uitgeoefend of deze kwalificeren als werkzaamheden in loondienst (i.e. Nederland). Op basis van de Nederlandse wetgeving wordt onbetaald verlof bij wijze van fictie aangemerkt als het verrichten van werkzaamheden in loondienst (voor maximaal 78 weken). Nu het gaat om onbetaald verlof van 3 maanden kwalificeert deze periode op basis van nationale wetgeving als het verrichten van werkzaamheden in loondienst in Nederland.

Vervolgens moet worden beoordeeld of de activiteiten als skileraar in Oostenrijk worden aangemerkt als het verrichten van werkzaamheden in loondienst. Hiervoor moeten de activiteiten gewoonlijk en van betekenis zijn. Deze beoordeling heeft het Hof doorverwezen naar de verwijzende rechter. Indien deze rechter oordeelt dat sprake is van werkzaamheden in loondienst in Oostenrijk, dan verricht belanghebbende werkzaamheden in twee lidstaten. In dat geval is de Nederlandse wetgeving van toepassing, aangezien belanghebbende een deel van zijn werkzaamheden in zijn woonland uitoefent (i.e. Nederland). Als geen sprake is van werkzaamheden in loondienst in Oostenrijk dan wijst de hoofdregel de Nederlandse wetgeving aan.

Werknemer werkt 6,5% van zijn tijd in woonland België voor Nederlandse werkgever

De tweede uitspraak betreft een Nederlander die in België woont en werkzaam is voor een in Nederland gevestigde werkgever. Hij werkt voornamelijk in Nederland, maar heeft in het betreffende jaar ook ongeveer 6,5% van zijn totale arbeidsuren in België gewerkt. Deze werkzaamheden werden niet volgens een vast patroon verricht maar waren louter incidenteel, en in het arbeidscontract was hier niets over opgenomen. De Hoge Raad heeft de prejudiciële vraag gesteld of in deze casus sprake is van het verrichten van werkzaamheden op het grondgebied van twee of meer lidstaten.

Het Europese Hof oordeelt dat in dit geval geen sprake is van het plegen uit te oefenen van werkzaamheden in loondienst in twee lidstaten. Aangezien in de arbeidsovereenkomst niets was vastgelegd over het verrichten van werkzaamheden in de woonstaat en de werkzaamheden een louter incidenteel karakter hadden, was geen sprake van het verrichten van gewoonlijke werkzaamheden van betekenis in België, ondanks het feit dat de werkzaamheden meer dan 5% van de werktijd betroffen. Volgens de hoofdregel is de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing.

Toepassing nieuwe Verordening 883/2004

We merken op dat beide uitspraken zijn gedaan onder toepassing van de oude Verordening. De impact van met name de uitspraak over de in België woonachtige werknemer zal onder de nieuwe Verordening gering zijn. Onder de oude Verordening werd namelijk de wetgeving van de woonstaat toegewezen indien de werknemer een deel van zijn werkzaamheden in zijn woonstaat verrichtte. Veel landen pasten hiervoor een grens toe van minstens 5% van de arbeidstijd, waardoor een werknemer sneller sociaal verzekerd raakte in zijn thuisland. Dit resulteerde in administratieve lasten voor werkgevers indien zij in een andere lidstaat gevestigd waren. Onder de nieuwe Verordening 883/2004 doet dit zich niet meer zo snel voor, nu een werknemer pas in zijn woonstaat verzekerd raakt indien hij meer dan 25% van zijn arbeidstijd of van zijn inkomen in zijn woonstaat werkt en/of verdient.

Contact

Daniël Sternfeld

Daniël Sternfeld

Partner, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)61 089 28 89

Volg ons