16/02/22
De Governancecode Zorg 2022 gaat uitgebreid in op belangenverstrengeling en geeft hiermee sturing aan bestuur en toezicht. Het hanteren van verschillende begrippen kan echter verwarring scheppen. Dit had voorkomen kunnen worden door volledig aan te sluiten bij de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (Wbtr), met gebruik van de term ‘belangentegenstelling’ in plaats van ‘(ongewenste) belangenverstrengeling’. Het zou de helderheid van het toetsingskader bevorderen en duidelijker richting geven aan handelen in de praktijk.
Voor zorginstellingen is het nu zaak hun interne reglementen en protocollen goed op orde te brengen. Het verschil tussen de wet en de Governancecode betekent dat zij goed moeten uitwerken hoe zij beide in de praktijk toepassen, oordelen Wouter Amersfoort en Sarah van Bommel, legal en healthcare-experts bij PwC.
Voor bestuurders en toezichthouders van zorgorganisaties geldt een bijzondere zorgvuldigheid bij de schijn van belangenverstrengeling. De regeling over belangenverstrengeling in de nieuwe Governancecode Zorg is aangescherpt. Uitgangspunt is het voorkomen van (de schijn van) (ongewenste) belangenverstrengeling, omdat die afbreuk kan doen aan de integriteit en het vertrouwen van een zorgorganisatie, stelt de Governancecode Zorg 2022.
Met belangenverstrengeling doelt de Governancecode Zorg 2022 op de situatie waarin een bestuurder of een toezichthouder meerdere belangen of functies heeft die elkaar raken of beïnvloeden. Zorgorganisaties moeten daarom zorgvuldig en transparant maatregelen treffen om belangenverstrengeling zo vroeg mogelijk te signaleren, ongewenste belangenverstrengeling te voorkomen en de schijn hiervan te vermijden.
Amersfoort: ‘Belangenverstrengeling is ongewenst, volgens de Governancecode, “…wanneer de verschillende belangen, posities of (neven)functies een zodanige invloed op elkaar hebben dat de onafhankelijkheid, objectiviteit of integriteit van een bestuurder of een toezichthouder met betrekking tot een belangenafweging dusdanig in het geding komt dat de organisatie kan worden benadeeld en vertrouwen of legitimiteit verliest.” Het bijzondere aan deze bepaling is dat deze niet aansluit op recent ingevoerde wettelijke bepalingen.’
‘Met de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (Wbtr) van 1 juli 2021 is de wettelijke tegenstrijdigbelangregeling aangescherpt voor onder andere stichtingen’, duidt Van Bommel. ‘Dezelfde regeling bestond al voor besloten en naamloze vennootschappen. Omdat veel zorginstellingen een stichting als rechtsvorm hebben, geeft dit een strikter kader voor tegenstrijdige belangen. Over tegenstrijdig belang zegt de wet dat een bestuurder niet deelneemt aan de beraadslaging en besluitvorming indien hij daarbij een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang van de rechtspersoon of de daaraan verbonden onderneming of organisatie.’
‘Opmerkelijk is dat de nieuwe Governancecode Zorg andere begrippen hanteert dan de wet’, vult Amersfoort aan. ‘Weer is gekozen voor het begrip ‘belangenverstrengeling’ en niet voor het meer gangbare ‘belangentegenstelling’. Een belangenverstrengeling is een open norm, die nader geduid moet worden met ‘ongewenste belangenverstrengeling’. Met de Wbtr heeft de wetgever juist gekozen voor toepassing van het al langer bestaande juridisch begrip ‘tegenstrijdig belang’, en dus belangentegenstelling in plaats van (ongewenste) verstrengeling. De Governancecode gaat verder dan de wet, omdat de schijn van belangenverstrengeling moet worden vermeden. De wet kent de schijn van belangenverstrengeling niet. Is het wekken van de schijn van belangenverstrengeling een maatstaf voor bestuurders en toezichthouders? Volgens de wet niet, volgens de Governancecode wel.’
‘Tegenstrijdig belang gaat over een (in)direct persoonlijk belang dat strijdig is met het belang van de organisatie’, besluit Van Bommel. ‘Zo moet een bestuurder op basis van de wet zelf afwegen of hij een persoonlijk belang heeft. De Governancecode gaat verder en maakt de verbinding met het verlies van legitimiteit van en vertrouwen in de organisatie. De bestuurder wordt geacht ook af te wegen of het vertrouwen in zijn organisatie geschaad kan worden. Dat impliceert dat de bestuurder kan afwegen welk vertrouwen zijn organisatie geniet, van wie en op basis waarvan, en of en hoe dat geschaad kan worden door zijn handelen. Dat is een wezenlijk andere en meer complexe maatstaf.’