Faillissementen kunnen grote maatschappelijke schade veroorzaken en het publieke vertrouwen in de financiële keten schaden. Hoe vaak komen faillissementen voor? Welke rol hebben de accountant en andere betrokkenen in de keten? Een verdiepend onderzoek door de Werkgroep Continuïteit biedt nieuwe inzichten.
In 2021 zijn volgens het CBS 1536 ondernemingen failliet verklaard, het laagste aantal sinds 1990. Tegelijkertijd hebben ondernemingen voor gezamenlijk meer dan 18 miljard euro aan uitstel van belastingbetaling gekregen. Deze en andere schulden kunnen ondernemingen financieel onder druk zetten, met mogelijk zelfs gevolgen voor de continuïteit van de onderneming. Als de continuïteit van een onderneming onder druk staat of wegvalt, heeft dit vaak grote gevolgen voor alle betrokkenen. Adequaat handelen in situaties van mogelijke discontinuïteit is daarom essentieel, ook voor de externe accountant. In het geval van een faillissement wordt immers snel naar de accountant gekeken.
Om voor dit probleem tot een dieper en breder begrip te komen en gepaste acties te formuleren is de Werkgroep Continuïteit ingesteld. De Werkgroep Continuïteit (een samenwerking tussen de NBA, SRA en accountantsorganisaties) werkt in opdracht van de Stuurgroep Publiek Belang aan het thema continuïteit in het accountantsberoep. Zij heeft onderzoek gedaan naar de vraag: Welke factoren spelen een rol bij het tijdig en adequaat signaleren van continuïteitsvraagstukken bij ondernemingen? Dit artikel geeft een beknopte samenvatting.
Het onderzoek bestond uit drie delen:
De onderzoeksresultaten zijn tijdens rondetafelgesprekken uitgebreid besproken met diverse stakeholders, waaronder curatoren, ondernemers, commissarissen, beleggers en accountants. Ook zijn de uitkomsten gedeeld tijdens het NBA-webinar op 9 december 2021.
Omdat betrouwbare data over de betrokkenheid van accountants bij faillissementen in Nederland ontbrak, heeft de FAR een uitgebreide dataverzameling en analyse uitgevoerd met betrekking tot de Wta-controles over de periode 2012 tot en met 2020. Uit de AFM Monitor blijkt dat in deze periode circa 184 duizend Wta-controles zijn uitgevoerd. Van circa 143 duizend van deze controles is het accountantsoordeel bekend en dus ook hoe vaak de accountant daarin voor continuïteitsrisico's heeft gewaarschuwd. Uit het onderzoek blijken onder meer de volgende feiten:
Uit deze gegevens kan worden afgeleid dat het aantal jaarrekeningen en controleverklaringen dat wordt gedeponeerd afneemt naarmate een onderneming dichter bij een faillissement komt. Ook blijkt dat in de meeste gevallen zowel het management als de accountant onvoldoende melding hebben gemaakt van het continuïteitsprobleem. Daarmee is het maatschappelijk verkeer mogelijk ten onrechte niet voldoende geïnformeerd.
Tegelijkertijd blijkt dat maar heel weinig van de ondernemingen die wel een controleverklaring hebben ontvangen met daarin een materiële onzekerheid ten aanzien van de continuïteit, daadwerkelijk failliet zijn gegaan in het jaar na balansdatum. De veelal door management en accountants veronderstelde selffulfilling prophecy (transparantie over de onzekerheid draagt bij aan een faillissement) lijkt daarmee te zijn ontkracht.
Figuur 1. Een schematische weergaven van de resultaten van het FAR-onderzoek
Het tweede onderdeel van dit onderzoek betreft het kennisnemen van wetenschappelijk onderzoek naar continuïteit en de rol van de accountant. Uit gesprekken met onder meer hoogleraren kwam naar voren dat uitgebreid wetenschappelijk onderzoek naar faillissementen en de rol van stakeholders (waaronder management en accountant) in de Nederlandse situatie ontbreekt, waardoor (door de FAR) alleen internationale onderzoeken konden worden beoordeeld. In deze paragraaf zijn enkele bevindingen toegelicht.
Het internationale onderzoek bevestigt de conclusie van het hiervoor beschreven data-onderzoek dat de selffulfilling prophecy zeer onwaarschijnlijk is als het gaat om controleverklaringen met een materiële onzekerheid ten aanzien van de continuïteit. Een dergelijke verklaring kan echter wel van invloed zijn op de vermogenskostenvoet, kredietbeoordeling of aandelenkoers.
Toch associëren gebruikers van de jaarrekening een controleverklaring met een materiële onzekerheid ten aanzien van de continuïteit, in een situatie dat de onderneming niet failliet gaat, met een kwalitatief goede controle en dus positief. Tegelijkertijd blijkt uit onderzoek ook dat de kans dat een onderneming kiest voor een andere accountant twee en een half keer zo hoog is als er een controleverklaring mét een materiële onzekerheid ten aanzien van de continuïteit is afgegeven.
Verder kwam naar voren dat stakeholders meer waarde hechten aan informatie die is ontvangen van de organisatie zelf dan aan publiekelijk beschikbare informatie. Als er sprake is van een negatief scenario, dan zal ontvangen positieve of minder negatieve informatie de echt negatieve informatie afzwakken.
Tot slot bleek uit dit internationale onderzoek dat een hogere frequentie van inspecties (en eventuele sancties) door toezichthouders leidt tot meer controleverklaringen met een materiële onzekerheid ten aanzien van de continuïteit.
Hoewel de genoemde inzichten herkenbaar zijn, vraagt de specifieke Nederlandse context (met bijvoorbeeld statutaire controles) om aanvullend onderzoek.
Voor een kritische reflectie op de rol van de accountant zijn interviews gehouden met een brede groep stakeholders. Naast collega-accountants is onder meer gesproken met curatoren, CFO’s, beleggers, commissarissen, ondernemers, hoogleraren, de Belastingdienst, het Meldpunt Faillissementsfraude en de AFM. De hieruit voortkomende observaties zijn samengebracht in de volgende vier thema’s:
Organisaties worden complexer en ontwikkelingen volgen elkaar steeds sneller op. Bij de beoordeling van de continuïteit van de organisatie heeft de accountant daarom diepgaande kennis nodig van zowel de organisatie als van haar ontwikkelingen. Daarvoor is het belangrijk dat de accountant in staat is tijdig in- en uit te zoomen om zowel de details als het totale plaatje scherp te krijgen. Echter, mede door de beperkte toegang tot mogelijk relevante informatie bij andere organisaties zoals financiële instellingen en overheden, steunt de accountant vaak vooral op informatie ontvangen van het management. Daardoor zal de accountant (controle)risico’s mogelijk pas later of te laat identificeren terwijl indicaties elders al wel bekend waren. Een tijdige inzet van specialisten kan het management en de accountant helpen bij het in- en uitzoomen. Dit levert bredere informatie op en leidt uiteindelijk tot een betere oordeelsvorming.
De onafhankelijke positie van een controlerend accountant is ingewikkeld. De accountant moet immers professioneel-kritisch blijven in een relatie die is gebaseerd op vertrouwen. Deze onafhankelijkheid kan tijdens een controle onder druk komen te staan door bijvoorbeeld een conflictmijdende houding van de accountant, een te nauwe verbondenheid bij de organisatie, persoonlijke belangen en de aanname dat op (de informatie van) het management kan worden vertrouwd.
Tijdens een jaarrekeningcontrole vertrouwt een accountant op zijn eigen kennis en kunde en die van het controleteam. Gezien het beperkt aantal faillissementen is het aannemelijk dat de ervaring van accountants met situaties waarin de continuïteit van de onderneming (ernstig) in gevaar is, eveneens beperkt is. Daardoor ontstaat het risico dat de accountant zijn eigen inhoudelijke kennis en kunde overschat, specialisten niet (tijdig) inschakelt en onvoldoende in- en uitzoomt.
Ook bestaat er het risico op zelfoverschatting door het management, wat mogelijk wordt versterkt doordat het management meestal meer gericht is op het identificeren van kansen dan potentiële continuïteitsproblemen. Ook in die situatie zullen specialisten niet tijdig worden ingeschakeld en wordt er te veel vertrouwd op het eigen inzicht en oordeel.
Uit de interviews bleek ook dat het management en de accountant in hun externe verslaggeving en kritische rapportage over de continuïteit belemmerd werden door de eerdergenoemde selffulfilling prophecy. Dat bevestigt de noodzaak om in dergelijke precaire situaties niet zelfstandig tot conclusies te komen.
Uit de interviews kwam naar voren dat voor accountants een brede rolopvatting bestaat. De accountant voert werkzaamheden uit in een vertrouwensrelatie met de gecontroleerde. De begrippen ‘vertrouwensrelatie’ en ‘gecontroleerde’ dragen bij aan onduidelijkheden over de rollen en verantwoordelijkheden van bestuurders, toezichthouders en accountants. Ook de aard en omvang van de gecontroleerde organisatie kunnen van invloed zijn op de rolopvatting. Zo hebben stakeholders van een kleinere organisatie vaak andere verwachtingen van een accountant dan die van een groot beursfonds. En toch hebben beide accountants te maken met dezelfde professionele kaders. Het brede spectrum waarin accountants werkzaam zijn draagt bij aan onduidelijkheid over de rolinvulling, waardoor bij stakeholders ver uiteenlopende verwachtingen ontstaan. Hetzelfde geldt voor de verwachtingen ten aanzien van bestuurders en toezichthouders. Heldere en brede communicatie over rollen en verantwoordelijkheden kan helpen om de maatschappelijke verwachtingen beter te laten aansluiten op de professionele kaders.
Communicatie kan ook helpen om meer maatschappelijke eenduidigheid te creëren over wat wordt verstaan onder het onderscheid tussen continuïteit en levensvatbaarheid van een onderneming. Wat zijn de minimale vereisten, wat zijn de maatschappelijke verwachtingen en wat wordt van wie verwacht?
Uit de interviews kwam ook naar voren dat het niet tijdig informeren van het maatschappelijk verkeer door het management nog onvoldoende gevolgen lijkt te hebben.
In het jaarverslag wordt vooral teruggekeken door verantwoording over het afgelopen jaar af te leggen. De continuïteit en levensvatbaarheid van de onderneming komen slechts beperkt expliciet aan de orde. Zo worden de continuïteit en levensvatbaarheid indirect meegenomen in de waardering van activa, maar die informatie blijft in de Nederlandse situatie vrij beperkt. Dit draagt eraan bij dat stakeholders zelf de beperkte informatie moeten interpreteren en verwachtingen formuleren. De vraag is of de huidige wettelijke (toelichtings)vereisten van de jaarrekening wel voldoen aan de maatschappelijke verwachtingen, en of het management de jaarrekening wel belangrijk genoeg vindt.
Hoewel het aantal faillissementen beperkt lijkt, is de maatschappelijke schade van een faillissement vaak groot. Een faillissement schaadt ook het vertrouwen in de financiële keten. Alle betrokkenen in de financiële keten hebben de gezamenlijke verantwoordelijkheid om het maatschappelijk vertrouwen te bewaken. Het jaarverslag is een uitgelezen mogelijkheid om het maatschappelijk verkeer te informeren over de continuïteit en levensvatbaarheid van de onderneming. Stakeholders hebben behoefte aan informatie die aansluit op de maatschappelijke verwachtingen (qua inhoud en niveau) en tijdig beschikbaar is. Juist als een onderneming continuïteitsproblemen ondervindt, moeten stakeholders hierover vroegtijdig worden geïnformeerd.
Specialisten kunnen het management en de accountant ondersteunen met toegang tot meer uitgebreide informatie, kennis en ervaring. Zo kan er beter worden in- en uitgezoomd om te komen tot zowel een diepgaande analyse als een goed totaaloverzicht. Beide lenzen zijn belangrijk voor goede besluitvorming en transparantie.
De veronderstelde selffulfilling prophecy dat transparantie over mogelijke continuïteitsproblemen bijdraagt aan een faillissement lijkt een mythe. Het mag dan ook voor het management en de accountant geen belemmering zijn om transparant en kritisch te rapporteren, conform hetgeen van hen wordt verwacht.
Tot slot is goede communicatie cruciaal. Wie heeft welke rol en verantwoordelijkheid in de keten? Hoe, wat en wanneer rapporteer je? Wat mag je wel en niet van elkaar verwachten? En wat zijn de consequenties als je die verantwoordelijkheid niet neemt?
Accountants moeten in ieder geval rolvast zijn en binnen een relatie gebaseerd op vertrouwen professioneel-kritisch zijn en blijven. Nieuwsgierigheid om de onderneming en haar omgeving écht te kennen vormt de basis voor goede vragen, interessante gesprekken en goede oordeelsvorming.
De Werkgroep Continuïteit komt binnenkort met concrete aanbevelingen die, waar mogelijk, aansluiten op bestaande structuren en ontwikkelingen. Voor nadere details wordt hiernaar verwezen.