Tijdelijke wet inframarginale elektriciteitsheffing aangenomen

Tijdelijk plafond marktinkomsten elektriciteits-producenten

Tijdelijk plafond marktinkomsten elektriciteitsproducenten
  • Publicatie
  • 30 sep 2024

In reactie op de sterk gestegen energiekosten vaardigde de EU in oktober 2022 een noodverordening uit die tot doel heeft ‘overwinsten’ van elektriciteitproducerende bedrijven te herverdelen. De verordening geeft elektriciteitsproducenten een tijdelijk plafond voor zogenaamde marktinkomsten, voor de periode van 1 december 2022 tot en met 30 juni 2023. Deze marktinkomsten boven het prijsplafond moeten bijna volledig worden afgedragen tegen een tarief van 90 procent. Deze heffing geldt voor productie-installaties vanaf 1 MW en raakt daarmee zo’n 1.500 installaties.

Omdat de Tijdelijke wet inframarginale elektriciteitsheffing pas in juli 2024 (!) is aangenomen door de Nederlandse wetgever, is de uiterste datum voor het doen van aangifte vastgesteld op 31 maart 2025. Verder is inmiddels bekend dat de heffing in principe geen vervolg krijgt. Het blijft dus bij een eenmalige heffing.

In dit artikel leest u de achtergrond, hoofdlijnen en belangrijkste details van de heffing.

Niels Muller – Energy, Utilities & Resources Tax Lead en EU Green Deal Centre of Excellence
Pjotr Anthoni – Knowledge Centre en EU Green Deal Centre of Excellence

Achtergrond: EU-verordening noodmaatregelen tegen hoge energieprijzen

In de jaren 2021 tot en met 2023 deed zich een wereldwijde energiecrisis voor die hoge kosten voor elektriciteit veroorzaakte voor onder andere huishoudens. Dat was aanleiding voor de EU om in te grijpen met als doel om de impact van de hoge elektriciteitsprijzen te verzachten en daarmee consumenten te beschermen. Op 6 oktober 2022 heeft de EU de verordening betreffende een noodmaatregel tegen hoge energieprijzen aangenomen (hierna: ‘de verordening’). Deze verordening bevat een aantal maatregelen:

  • een tijdelijk inkomstenplafond op de marktinkomsten van producenten uit de opwekking van elektriciteit met lagere marginale kosten (dat wil zeggen opwekking uit bronnen zoals hernieuwbare energiebronnen, afval, kernenergie, bruinkool, turf en ruwe aardolieproducten) tot 30 juni 2023;
  • een tijdelijke verplichte solidariteitsbijdrage over overwinsten die in 2022 en/of 2023 zijn behaald uit activiteiten in de sectoren ruwe aardolie, aardgas, steenkool en raffinaderijen;
  • een vrijwillige inspanning door de EU-lidstaten om hun totale maandelijkse bruto elektriciteitsverbruik met 10 procent te verminderen (ten opzichte van het vorige gemiddelde verbruik); en
  • een verplichte vermindering van het bruto elektriciteitsverbruik van de EU-lidstaten met ten minste 5 procent tijdens bepaalde piekuren (tussen 1 december 2022 en 31 maart 2023).

Over de tweede maatregel, de tijdelijke solidariteitsbijdrage en de impact daarvan op belastingen en de jaarrekening is een artikel verschenen in Spotlight 2022-04. Dit artikel gaat over de eerste maatregel, het tijdelijk inkomstenplafond op de marktinkomsten van producenten uit de opwekking van elektriciteit.

Die EU-maatregel houdt in dat grote elektriciteitsproducenten een ‘marktinkomensplafond’ krijgen opgelegd. Boven dat plafond moeten zij op basis van de EU-maatregel in beginsel alle marktinkomsten uit de productie van elektriciteit afdragen.

Dit is een uitzonderlijke en ingrijpende maatregel, die door de EU wordt gerechtvaardigd vanuit de uitzonderlijke omstandigheden tijdens de energiecrisis. Daarbij spelen (de nasleep van) de coronapandemie en de invasie van Rusland in Oekraïne een nadrukkelijke rol vanwege de invloed op het teruglopen van de gasvoorzieningen en ‘onzekerheid over de levering van andere grondstoffen, zoals steenkool en ruwe aardolie, die worden gebruikt door elektriciteitsproductie-installaties’. Deze omstandigheden hebben geleid tot grote volatiliteit en het oplopen van de energieprijzen en bracht de EU ertoe op deze wijze in te grijpen.

Directe werking van de verordening en de Nederlandse implementatie

Belangrijk te weten is dat een EU-verordening, anders dan een EU-richtlijn, direct van kracht is in de EU-lidstaten. Omdat deze verordening echter bepaalde keuzemogelijkheden biedt, is implementatie in de nationale wetgeving alsnog nodig. Een van die keuzemogelijkheden is de heffing niet toe te passen op 100 procent van de inkomsten boven het plafond, maar op 90 procent. Nederland heeft van die keuzemogelijkheid gebruikgemaakt.

Op 21 oktober 2023 heeft de Nederlandse regering het tijdelijk inkomstenplafond en de bijbehorende ‘inframarginale elektriciteitsheffing’ uitgewerkt in het wetsvoorstel ‘Tijdelijke wet inframarginale elektriciteitsheffing’, dat op 9 juli 2024 is aangenomen door de Eerste Kamer.

Geen verlenging heffingsperiode

De verordening bood de mogelijkheid om na evaluatie (uiterlijk 30 april 2023) eventuele voorstellen te doen over de toepassingsperiode van de verordening, waarmee ook een verlenging van de heffingsperiode tot de mogelijkheden behoorde. In antwoord op Kamervragen heeft de Minister bevestigd dat deze evaluatie is uitgevoerd en de heffing geen vervolg krijgt na het einde van de heffingsperiode op 30 juni 2023. Het blijft dus in principe bij een eenmalige heffing.

De inframarginale elektriciteitsheffing in essentie

De inframarginale heffing geldt voor elektriciteitsproducenten: natuurlijke personen of rechtspersonen die in Nederland – met bepaalde energiebronnen – elektriciteit opwekken en leveren aan het elektriciteitsnet. De energiebronnen die onder deze heffing vallen zijn wind, zon, waterkracht, vaste biomassa, biogas (met uitzondering van biomethaan), afval, kernenergie, geothermie, bruinkool, ruwe aardolieproducten, turf en steenkool.

De heffing is alleen van toepassing op grote elektriciteitsproducenten; installaties met een geïnstalleerd vermogen van minder dan 1 megawatt (hierna: MW) vallen niet onder deze heffing. De verwachting is dat in totaal ongeveer 1.500 productie-installaties onder de heffing vallen. Voor het vaststellen of een productie-installatie een productiecapaciteit heeft van minimaal 1 MW wordt er geen rekening mee gehouden of een deel van de daarmee geproduceerde elektriciteit is bestemd voor eigen gebruik. Ook maakt het niet uit wie de eigenaar is van de productie-installatie, het gaat om de vraag wie met een productie-installatie voor eigen rekening en risico elektriciteit opwekt. De wetgever merkt daarbij op dat in sommige gevallen meerdere natuurlijke of rechtspersonen met één productie-installatie voor eigen rekening en risico elektriciteit opwekken, bijvoorbeeld in het geval van een commanditaire vennootschap (CV). In reactie op vragen hierover van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) heeft de wetgever verduidelijkt dat in geval van een fiscaal transparante entiteit, zoals een besloten CV, de organisatorische eenheid niet de producent is. In dat geval wordt gekeken naar de participanten. Bij een CV zijn dat de (commanditaire) vennoten.

Het doel van de maatregel is om de ‘overwinsten’ uit de verkoop van de opgewekte elektriciteit te raken, daarom is de heffing van toepassing vanaf een bepaald plafond aan marktinkomsten. Het algemeen plafond is 130 euro per megawattuur (MWh), waarbij voor specifieke opwekbronnen drie afwijkende plafonds zijn vastgesteld (daarover meer in de volgende paragraaf).

De heffing is tijdelijk en alleen van toepassing van 1 december 2022 tot en met 30 juni 2023. Zoals hiervoor al is aangegeven, is de heffing eenmalig en wordt deze in beginsel niet verlengd door de Europese Commissie. De Nederlandse aangifte voor deze heffing moet uiterlijk 31 maart 2025 worden ingediend.

Ten slotte is het tarief van de heffing 90 procent.

Het plafond

Vanuit de doelstelling om ‘overwinsten’ af te romen, schrijft de verordening een plafond voor van 180 euro per MWh. In de verordening is toegelicht dat ‘de verwachtingen voor de gemiddelde piekprijzen op de groothandelsmarkt voor elektriciteit in de hele Unie in de afgelopen decennia consequent aanzienlijk minder dan 180 EUR per MWh’ waren. Met dit plafond is een grens gezocht waarboven in normale omstandigheden redelijkerwijs geen rendement had kunnen worden verwacht. Met andere woorden, de afdracht richt zich op uitzonderlijke opbrengsten die zich voordoen vanwege uitzonderlijke omstandigheden.

De Nederlandse wetgever heeft het algemeen plafond evenwel gesteld op 130 euro per MWh. Nederland past hiermee een ‘strenger’ plafond toe dan vereist is in de verordening. De reden daarvoor is dat Nederland het marktinkomen bepaalt op basis van maandgemiddelden en daar ook prijzen tijdens daluren in meetelt, terwijl de EU-verordening uitgaat van prijzen tijdens piekuren.

Dat betekent dat alle inkomsten uit de verkoop van elektriciteit op de Nederlandse elektriciteitsmarkten die op maandbasis het plafond van 130 euro per MWh te boven gaan, worden belast tegen een tarief van 90 procent. Dit algemeen plafond geldt voor elektriciteit die is opgewekt uit onder andere wind, zon, waterkracht, biogas, afval en kernenergie, tenzij vanwege de Subsidie Duurzame Energie (SDE) een ander vrijgesteld bedrag van toepassing is.

Als voor de SDE een fase- of basis- dan wel tenderbedrag geldt dat hoger is dan 130 euro per MWh, dan geldt dat bedrag als plafond. Dit afwijkende plafond wordt onderbouwd met verwijzing naar de belangrijke bijdrage die deze productie-installaties met een SDE leveren aan de productie van hernieuwbare energie in Nederland. Zonder afwijkend plafond zou de heffing inkomsten afromen tot het niveau dat anders door de subsidie zou zijn aangevuld.

Voor een aantal energiebronnen geldt een afwijkend plafond. Zo geldt voor gasvormige biomassa een tarief van 285 euro per MWh en voor vaste biomassa een tarief van 240 euro per MWh. Daarmee wordt voor gasvormige biomassabrandstoffen beter aangesloten bij het vrijgesteld bedrag dat in Duitsland en België voor gasvormige biomassa gold en bij Duits onderzoek naar deze sector.

Voor steenkool geldt in principe het algemene plafond van 130 euro per MWh, maar dit plafond zal meebewegen met de kosten van kolen en van emissierechten. Als de marginale kosten voor de opwek met kolen (bestaande uit kolen en CO2) hoger zijn, gaat het inkomensplafond mee omhoog. Daarbij is uitgegaan van een vast bedrag van 40 euro per MWh boven op de kosten voor kolen en CO2, zodat de producenten een redelijke brutomarge overhouden. De reden voor dit flexibele plafond is dat het kabinet op 20 juni 2022 de productiebeperking voor kolencentrales heeft ingetrokken om daarmee het gasverbruik voor elektriciteitsopwekking terug te brengen. Met het flexibele plafond moet voorkomen worden dat kolencentrales de productie terugschroeven en daarmee effectief deze eerdere maatregel teniet wordt gedaan.

A BV bezit een windpark in de Noordzee en wekt hiermee windenergie op. Zij levert deze energie aan het elektriciteitsnet. De marktinkomsten van A BV zijn in een maand per saldo 2.300 euro voor een productie van 10 MWh. In Nederland geldt een vrijgesteld bedrag van 130 euro per MWh.

De marktinkomsten per MWh in die maand zijn dus: 230 euro per MWh (namelijk €2.300 / 10 MWh). De verschuldigde heffing voor die maand is dan: 900 euro (namelijk 90% * (€230 - €130) * 10 MWh). 

Bepaling van de marktinkomsten

Voor het begrip ‘marktinkomsten’ wordt gekeken naar de inkomsten – in de zin van bruto-opbrengsten zonder rekening te houden met de kosten – uit de verkoop van elektriciteit op de Nederlandse elektriciteitsmarkten. Voor de bepaling of het plafond is overschreden – waarbij het meerdere voor 90 procent moet worden afgedragen – wordt dus niet gekeken naar de winst, maar alleen naar wat een producent uit de verkoop van de elektriciteit ontvangt.

De gedachte achter het aansluiten bij alleen de inkomsten is dat de uitzonderlijke opbrengsten voortvloeien uit onverwacht hogere elektriciteitsprijzen zonder dat de kosten daar (direct) verband mee houden. Zonder afbreuk te willen doen aan de aanvankelijke winstverwachtingen, worden alleen de hoger dan vooraf verwachte inkomsten afgeroomd.

Per maand wordt berekend welk gedeelte van de marktinkomsten het plafond overschrijdt: dat zijn de belastbare marktinkomsten. Bij deze berekening wordt rekening gehouden met de hoeveelheid elektriciteit die is opgewekt uit een specifieke energiebron of door een specifieke productie-installatie. De Belastingdienst werkt nauw samen met de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa), die verantwoordelijk is voor de juistheid van de zogenoemde ‘marktinkomstenverslagen’, waarin de hoeveelheden geproduceerde elektriciteit en bijbehorende marktinkomsten worden vastgelegd.

De optelsom van de belastbare marktinkomsten in de zeven maanden van de heffingsperiode (1 december 2022 tot en met 30 juni 2023) is de grondslag voor de heffing. Het is opvallend dat saldering tussen kalendermaanden niet is toegestaan. Daardoor kan het gebeuren dat een producent gemiddeld bezien over de gehele heffingsperiode (ver) onder het vrijgestelde bedrag blijft maar toch in de heffing wordt betrokken omdat in een of meer maanden het plafond is overschreden. Enerzijds verhoudt zich dat slecht tot de gedachte dat de overwinst in de heffingsperiode van zeven maanden voor 90 procent wordt belast, anderzijds is de verordening er meer op gericht om de overwinsten op piekmomenten te belasten. In vergelijking met dat laatste perspectief zou het belasten op maandbasis als soepeler kunnen worden gezien, zij het dat daar een lager plafondbedrag tegenover staat.

Voor het vaststellen van de marktinkomsten geeft de regeling twee methoden. Namelijk vaststelling op basis van de day-ahead-prijzen en vaststelling op basis van de zogeheten boekhoudmethode.

In de meeste gevallen kunnen de marktinkomsten worden bepaald op basis van de day-ahead-prijzen. De day-ahead-prijzen zijn te vinden in de Regeling inframarginale elektriciteitsheffing.

Met deze methode worden de marktinkomsten berekend per bron (wind, gasvormige biomassa, steenkool, etc.), aangezien voor verschillende bronnen een verschillend plafond kan gelden. Voor elk uur in de betreffende maand wordt de elektriciteitsproductie vermenigvuldigd met de day-ahead-prijs van dat uur. Daarna worden al die opbrengsten per bron bij elkaar opgeteld. Vervolgens wordt met die totale opbrengst (per bron) en de totale productie (per bron) in die maand berekend wat de gemiddelde opbrengst (per bron) is. Als die gemiddelde opbrengst hoger is dan het toepasselijke plafond voor de betreffende bron, dan moet het meerdere (de gemiddelde bovenmatige opbrengst x de totale productie) voor 90 procent worden afgedragen.

Voor elektriciteit opgewekt uit wind- of zonne-energie kan nog een correctie worden toegepast voor ‘onbalans’. Daarvan is sprake als op voorhand meer elektriciteit is verkocht dan uiteindelijk wordt opgewekt op het moment dat de elektriciteit moet worden geleverd. In dat geval moet de producent veelal andere elektriciteit inkopen om toch de afgesproken hoeveelheid elektriciteit te kunnen leveren aan de klant. Met die kosten mag rekening worden gehouden.

Het vaststellen van de marktinkomsten met de boekhoudmethode gaat op basis van de werkelijke verkoopprijzen. Hierbij worden de gemiddelde marktinkomsten per maand berekend op basis van de administratie van de producent. Ook hier wordt dat weer per bron gedaan en vervolgens per bron vastgesteld of de gemiddelde marktinkomsten het plafond overstijgen. Per maand moet dan het meerdere (de gemiddelde bovenmatige opbrengst x de totale productie) voor 90 procent worden afgedragen.

Bij de boekhoudmethode vallen onder ‘marktinkomsten’ ook negatieve inkomsten. Negatieve inkomsten kunnen ontstaan wanneer de producent elektriciteit op de elektriciteitsmarkten moet aankopen, omdat de eigen productie bijvoorbeeld lager is uitgevallen dan vooraf ingeschat en reeds verkocht. Ook (positieve en negatieve) inkomsten die zijn ontstaan uit de afdekking van risico’s (‘hedges’) worden geschaard onder marktinkomsten. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan ‘futures’, ‘forwards’ en ‘power purchase agreements’. Deze kosten kunnen in potentie wel hoger uitvallen door de hogere elektriciteitsprijzen, anders dan bijvoorbeeld vaste lopende kosten. Inkomsten uit de verkoop van elektriciteit op de balanceringsenergiemarkt en inkomsten uit de compensatie voor ‘redispatching’ en compensatiehandel vallen niet onder het begrip marktinkomsten.

Wanneer de marktinkomsten worden vastgesteld op basis van de boekhoudmethode, moet het marktinkomstenverslag worden geverifieerd door een accountant.

Als een producent de elektriciteit binnen een groep aan een verbonden groepsmaatschappij doorverkoopt en deze (of uiteindelijk nog een andere) groepsmaatschappij de elektriciteit verkoopt op een elektriciteitsmarkt, worden de inkomsten van die laatste verkoop aangemerkt als de marktinkomsten van de producent.

Inkomsten uit de verkoop van elektriciteit aan een verbonden groepsmaatschappij waarbij deze groepsmaatschappij de eindafnemer is, worden ook beschouwd als marktinkomsten. Daarbij wordt in principe de interne (inkoop)prijs gehanteerd bij het waarderen van deze marktinkomsten. Deze interne (inkoop)prijs mag niet lager zijn dan de kosten bij een vergelijkbare inkoop op de Nederlandse elektriciteitsmarkt. Als de prijs wel lager is, dan vindt een correctie plaats naar die vergelijkbare inkoopprijs. Hier ligt een anti-misbruikgedachte aan ten grondslag omdat hiermee, volgens de wetgever, voorkomen wordt dat de marktinkomsten binnen de groep kunstmatig laag gehouden kunnen worden. Dat is in feite een at-arm’s-lengthprincipe zoals dat ook wordt gehanteerd voor onder andere de vennootschapsbelasting.

De inframarginale heffing binnen het Nederlandse belastingstelsel

De inframarginale heffing moet, net als bijvoorbeeld de omzetbelasting, op aangifte worden voldaan. Dit betekent dat de producent zelf moet berekenen of, en zo ja, hoeveel moet worden afgedragen. Omdat de maatregel pas in juli 2024 is aangenomen door de Eerste Kamer, hebben producenten uitstel gekregen tot 31 maart 2025 voor het indienen van het marktinkomstenverslag, het doen van aangifte en de voldoening van de verschuldigde heffing.

Bij de vaststelling van belastingrente wordt rekening gehouden met de relatief lange periode tussen het einde van de heffingsperiode (30 juni 2023) en de uiterlijke datum voor aangifte (31 maart 2025). Belastingrente wordt alleen in rekening gebracht (7,5 procent per 2024) als na 1 april 2025 wordt vastgesteld dat te weinig is afgedragen naar aanleiding van een – op verzoek van de Belastingdienst – nieuw opgesteld marktinkomensverslag of als de naheffingsaanslag ambtshalve is opgelegd. Het is dus heel belangrijk ervoor te zorgen dat het marktinkomstenverslag juist is.

Het niet of te laat doen van aangifte kan worden bestraft met een bestuurlijke boete.

Ten slotte is het belangrijk te weten dat de verschuldigde en betaalde heffing aftrekbaar is voor de vennootschapsbelasting. Dat betekent dat de resterende 10 procent van de ‘overwinst’ regulier inkomen is voor de vennootschapsbelasting en als zodanig wordt belast. Deze heffing kan voor belastingplichtigen over verschillende boekjaren lopen, maar is pas verschuldigd wanneer de aangifte wordt gedaan. Er mag rekening worden gehouden met (het deel van) de heffing die verschuldigd is in een boekjaar maar – door middel van een fiscale voorziening – in dat boekjaar nog niet wordt afgedragen. Met andere woorden, voor de toekomstig verschuldigde inframarginale elektriciteitsheffing mag een fiscale voorziening worden gevormd. De Belastingdienst heeft dat ook bevestigd in een standpunt: ‘[d]e dotatie aan de te vormen voorziening in enig boekjaar blijft beperkt tot de toekomstige uitgaaf die wordt opgeroepen door de bedrijfsuitoefening van dat boekjaar.

Knelpunten

Het uitzonderlijke karakter van deze maatregel en de bijzondere omstandigheden waaronder deze tot stand is gekomen, creëren ook een aantal knelpunten waar inmiddels procedures over lopen en prejudiciële vragen zijn gesteld aan het Hof van Justitie vanuit in ieder geval Roemenië, België, Italië en Nederland. Hieronder een beknopte opsomming van de belangrijkste potentiële tekortkoming die daarin aan de orde komen.

De verordening die ten grondslag ligt aan de maatregel is voorgesteld door de Europese Commissie en vastgesteld door de Raad van de EU op basis van een procedure voor crisisinterventie in de energiesector ten behoeve van solidariteit tussen lidstaten. Het is de vraag of daarmee de juiste procedure is gevolgd en of de Raad bevoegd was om zelfstandig de verordening vast te stellen. Omdat dit in feite om een verkapte belastingmaatregel gaat, is in geding of de besluitvorming niet via een bijzondere wetgevingsprocedure had moeten verlopen, waarbij unanimiteit in besluitvorming geldt.

De verplichting tot afdracht boven het plafond wordt slechts aan bepaalde producenten opgelegd bij de verkoop van op bepaalde wijze opgewekte elektriciteit, met uitsluiting van andere categorieën producenten. Dat is potentieel een discriminerende en buitensporige belasting.

Alle belastingen maken inbreuk op het recht op eigendom en dat is alleen om gegronde redenen toegestaan. In dit geval wordt boven het plafond vrijwel de volledige resterende opbrengst wegbelast. Het is de vraag of de gegeven onderbouwing daarvoor voldoende is.

De inframarginale heffing heeft bepaalde kenmerken van een omzetbelasting en het is lidstaten op basis van de btw-richtlijn niet toegestaan om andere vormen van omzetbelasting in te voeren. De vraag is voorgelegd of het invoeren van deze heffing in strijd is met dat verbod.

Ten slotte, aangezien de heffingsperiode van de inframarginale heffing 1 december 2022 tot en met 30 juni 2023 is, is het wetsvoorstel (in juli 2024) ruim na het einde van de heffingsperiode definitief aangenomen en heeft daarmee in zekere zin terugwerkende kracht tot en met 1 december 2022. Het is de vraag of dat strijd oplevert met de Unie-beginselen van legaliteit en rechtszekerheid. Daarentegen vloeit de maatregel voort uit een EU-verordening van 6 oktober 2022 (welke in de basis directe werking heeft), zijn de hoofdlijnen op 30 november 2022 aan de Tweede Kamer gestuurd en is op 9 december 2022 een webinar georganiseerd om o.a. afdrachtplichtigen te informeren.

Desalniettemin blijft de vraag of er daarmee voldoende duidelijkheid was over de maatregel zodat de effectief terugwerkende kracht geoorloofd is.

Tot slot

Het invoeren van de maatregel heeft lange tijd geduurd en krijgt na afloop van de heffingsperiode op 30 juni 2023 geen vervolg. De uiteindelijke geschatte opbrengst van de inframarginale elektriciteitsheffing is fors lager (179 miljoen euro) dan oorspronkelijk begroot (1,8 miljard euro). De belangrijkste oorzaak hiervan is de daling van elektriciteitsprijzen, waardoor het vrijgestelde plafond minder snel werd overschreden. Vanaf december 2022 tot in februari 2023 is de prijs nog geregeld ruim boven de 130 euro per MWh geweest, in de periode daarna is de prijs significant lager geweest.

Daarmee lijkt de impact van de heffing beperkt. Desalniettemin zijn er verschillende bijzonderheden aan deze heffing die in ieder geval qua regelgeving grote impact hebben. De afdracht van 90 procent van het marktinkomen boven het plafond is een stevige inbreuk op het recht op eigendom. Daarentegen is er vanuit de EU een uitgebreide onderbouwing gegeven voor deze maatregel, er was namelijk sprake van een energiecrisis waarbij de energieprijzen door uitzonderlijke omstandigheden uitzonderlijk hoog opliepen. Om met name consumenten te beschermen tegen onverwacht hoge uitgaven, is een pakket maatregelen samengesteld, waarbij de inframarginale heffing in feite bedoeld was als een deel van de financiering daarvan.

Daarnaast is er nog het punt van de min of meer terugwerkende kracht van de Nederlandse implementatiewet. Hoewel de maatregel voortvloeit uit een verordening die directe werking heeft en door de EU is aangenomen voor aanvang van de heffingsperiode, is de uiteindelijke nationale uitwerking pas ruim na afloop van de heffingsperiode definitief vastgesteld. 

Over de auteurs

Niels Muller
Niels Muller

Partner, Energy transition and sustainable energy, PwC Netherlands

Energy, Utilities & Resources Tax Lead en EU Green Deal Centre of Excellence
Pjotr Anthoni
Pjotr Anthoni

Senior Tax Manager Knowledge Centre, PwC Netherlands

Knowledge Centre en EU Green Deal Centre of Excellence
Volg ons