Niels Muller – Energy, Utilities & Resources Tax Lead en EU Green Deal Centre of Excellence
Pjotr Anthoni – Knowledge Centre en EU Green Deal Centre of Excellence
In de jaren 2021 tot en met 2023 deed zich een wereldwijde energiecrisis voor die hoge kosten voor elektriciteit veroorzaakte voor onder andere huishoudens. Dat was aanleiding voor de EU om in te grijpen met als doel om de impact van de hoge elektriciteitsprijzen te verzachten en daarmee consumenten te beschermen. Op 6 oktober 2022 heeft de EU de verordening betreffende een noodmaatregel tegen hoge energieprijzen aangenomen (hierna: ‘de verordening’). Deze verordening bevat een aantal maatregelen:
Over de tweede maatregel, de tijdelijke solidariteitsbijdrage en de impact daarvan op belastingen en de jaarrekening is een artikel verschenen in Spotlight 2022-04. Dit artikel gaat over de eerste maatregel, het tijdelijk inkomstenplafond op de marktinkomsten van producenten uit de opwekking van elektriciteit.
Die EU-maatregel houdt in dat grote elektriciteitsproducenten een ‘marktinkomensplafond’ krijgen opgelegd. Boven dat plafond moeten zij op basis van de EU-maatregel in beginsel alle marktinkomsten uit de productie van elektriciteit afdragen.
Dit is een uitzonderlijke en ingrijpende maatregel, die door de EU wordt gerechtvaardigd vanuit de uitzonderlijke omstandigheden tijdens de energiecrisis. Daarbij spelen (de nasleep van) de coronapandemie en de invasie van Rusland in Oekraïne een nadrukkelijke rol vanwege de invloed op het teruglopen van de gasvoorzieningen en ‘onzekerheid over de levering van andere grondstoffen, zoals steenkool en ruwe aardolie, die worden gebruikt door elektriciteitsproductie-installaties’. Deze omstandigheden hebben geleid tot grote volatiliteit en het oplopen van de energieprijzen en bracht de EU ertoe op deze wijze in te grijpen.
Belangrijk te weten is dat een EU-verordening, anders dan een EU-richtlijn, direct van kracht is in de EU-lidstaten. Omdat deze verordening echter bepaalde keuzemogelijkheden biedt, is implementatie in de nationale wetgeving alsnog nodig. Een van die keuzemogelijkheden is de heffing niet toe te passen op 100 procent van de inkomsten boven het plafond, maar op 90 procent. Nederland heeft van die keuzemogelijkheid gebruikgemaakt.
Op 21 oktober 2023 heeft de Nederlandse regering het tijdelijk inkomstenplafond en de bijbehorende ‘inframarginale elektriciteitsheffing’ uitgewerkt in het wetsvoorstel ‘Tijdelijke wet inframarginale elektriciteitsheffing’, dat op 9 juli 2024 is aangenomen door de Eerste Kamer.
De verordening bood de mogelijkheid om na evaluatie (uiterlijk 30 april 2023) eventuele voorstellen te doen over de toepassingsperiode van de verordening, waarmee ook een verlenging van de heffingsperiode tot de mogelijkheden behoorde. In antwoord op Kamervragen heeft de Minister bevestigd dat deze evaluatie is uitgevoerd en de heffing geen vervolg krijgt na het einde van de heffingsperiode op 30 juni 2023. Het blijft dus in principe bij een eenmalige heffing.
De inframarginale heffing geldt voor elektriciteitsproducenten: natuurlijke personen of rechtspersonen die in Nederland – met bepaalde energiebronnen – elektriciteit opwekken en leveren aan het elektriciteitsnet. De energiebronnen die onder deze heffing vallen zijn wind, zon, waterkracht, vaste biomassa, biogas (met uitzondering van biomethaan), afval, kernenergie, geothermie, bruinkool, ruwe aardolieproducten, turf en steenkool.
De heffing is alleen van toepassing op grote elektriciteitsproducenten; installaties met een geïnstalleerd vermogen van minder dan 1 megawatt (hierna: MW) vallen niet onder deze heffing. De verwachting is dat in totaal ongeveer 1.500 productie-installaties onder de heffing vallen. Voor het vaststellen of een productie-installatie een productiecapaciteit heeft van minimaal 1 MW wordt er geen rekening mee gehouden of een deel van de daarmee geproduceerde elektriciteit is bestemd voor eigen gebruik. Ook maakt het niet uit wie de eigenaar is van de productie-installatie, het gaat om de vraag wie met een productie-installatie voor eigen rekening en risico elektriciteit opwekt. De wetgever merkt daarbij op dat in sommige gevallen meerdere natuurlijke of rechtspersonen met één productie-installatie voor eigen rekening en risico elektriciteit opwekken, bijvoorbeeld in het geval van een commanditaire vennootschap (CV). In reactie op vragen hierover van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) heeft de wetgever verduidelijkt dat in geval van een fiscaal transparante entiteit, zoals een besloten CV, de organisatorische eenheid niet de producent is. In dat geval wordt gekeken naar de participanten. Bij een CV zijn dat de (commanditaire) vennoten.
Het doel van de maatregel is om de ‘overwinsten’ uit de verkoop van de opgewekte elektriciteit te raken, daarom is de heffing van toepassing vanaf een bepaald plafond aan marktinkomsten. Het algemeen plafond is 130 euro per megawattuur (MWh), waarbij voor specifieke opwekbronnen drie afwijkende plafonds zijn vastgesteld (daarover meer in de volgende paragraaf).
De heffing is tijdelijk en alleen van toepassing van 1 december 2022 tot en met 30 juni 2023. Zoals hiervoor al is aangegeven, is de heffing eenmalig en wordt deze in beginsel niet verlengd door de Europese Commissie. De Nederlandse aangifte voor deze heffing moet uiterlijk 31 maart 2025 worden ingediend.
Ten slotte is het tarief van de heffing 90 procent.
Vanuit de doelstelling om ‘overwinsten’ af te romen, schrijft de verordening een plafond voor van 180 euro per MWh. In de verordening is toegelicht dat ‘de verwachtingen voor de gemiddelde piekprijzen op de groothandelsmarkt voor elektriciteit in de hele Unie in de afgelopen decennia consequent aanzienlijk minder dan 180 EUR per MWh’ waren. Met dit plafond is een grens gezocht waarboven in normale omstandigheden redelijkerwijs geen rendement had kunnen worden verwacht. Met andere woorden, de afdracht richt zich op uitzonderlijke opbrengsten die zich voordoen vanwege uitzonderlijke omstandigheden.
De Nederlandse wetgever heeft het algemeen plafond evenwel gesteld op 130 euro per MWh. Nederland past hiermee een ‘strenger’ plafond toe dan vereist is in de verordening. De reden daarvoor is dat Nederland het marktinkomen bepaalt op basis van maandgemiddelden en daar ook prijzen tijdens daluren in meetelt, terwijl de EU-verordening uitgaat van prijzen tijdens piekuren.
Dat betekent dat alle inkomsten uit de verkoop van elektriciteit op de Nederlandse elektriciteitsmarkten die op maandbasis het plafond van 130 euro per MWh te boven gaan, worden belast tegen een tarief van 90 procent. Dit algemeen plafond geldt voor elektriciteit die is opgewekt uit onder andere wind, zon, waterkracht, biogas, afval en kernenergie, tenzij vanwege de Subsidie Duurzame Energie (SDE) een ander vrijgesteld bedrag van toepassing is.
Voor het begrip ‘marktinkomsten’ wordt gekeken naar de inkomsten – in de zin van bruto-opbrengsten zonder rekening te houden met de kosten – uit de verkoop van elektriciteit op de Nederlandse elektriciteitsmarkten. Voor de bepaling of het plafond is overschreden – waarbij het meerdere voor 90 procent moet worden afgedragen – wordt dus niet gekeken naar de winst, maar alleen naar wat een producent uit de verkoop van de elektriciteit ontvangt.
De gedachte achter het aansluiten bij alleen de inkomsten is dat de uitzonderlijke opbrengsten voortvloeien uit onverwacht hogere elektriciteitsprijzen zonder dat de kosten daar (direct) verband mee houden. Zonder afbreuk te willen doen aan de aanvankelijke winstverwachtingen, worden alleen de hoger dan vooraf verwachte inkomsten afgeroomd.
Per maand wordt berekend welk gedeelte van de marktinkomsten het plafond overschrijdt: dat zijn de belastbare marktinkomsten. Bij deze berekening wordt rekening gehouden met de hoeveelheid elektriciteit die is opgewekt uit een specifieke energiebron of door een specifieke productie-installatie. De Belastingdienst werkt nauw samen met de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa), die verantwoordelijk is voor de juistheid van de zogenoemde ‘marktinkomstenverslagen’, waarin de hoeveelheden geproduceerde elektriciteit en bijbehorende marktinkomsten worden vastgelegd.
De optelsom van de belastbare marktinkomsten in de zeven maanden van de heffingsperiode (1 december 2022 tot en met 30 juni 2023) is de grondslag voor de heffing. Het is opvallend dat saldering tussen kalendermaanden niet is toegestaan. Daardoor kan het gebeuren dat een producent gemiddeld bezien over de gehele heffingsperiode (ver) onder het vrijgestelde bedrag blijft maar toch in de heffing wordt betrokken omdat in een of meer maanden het plafond is overschreden. Enerzijds verhoudt zich dat slecht tot de gedachte dat de overwinst in de heffingsperiode van zeven maanden voor 90 procent wordt belast, anderzijds is de verordening er meer op gericht om de overwinsten op piekmomenten te belasten. In vergelijking met dat laatste perspectief zou het belasten op maandbasis als soepeler kunnen worden gezien, zij het dat daar een lager plafondbedrag tegenover staat.
Voor het vaststellen van de marktinkomsten geeft de regeling twee methoden. Namelijk vaststelling op basis van de day-ahead-prijzen en vaststelling op basis van de zogeheten boekhoudmethode.
De inframarginale heffing moet, net als bijvoorbeeld de omzetbelasting, op aangifte worden voldaan. Dit betekent dat de producent zelf moet berekenen of, en zo ja, hoeveel moet worden afgedragen. Omdat de maatregel pas in juli 2024 is aangenomen door de Eerste Kamer, hebben producenten uitstel gekregen tot 31 maart 2025 voor het indienen van het marktinkomstenverslag, het doen van aangifte en de voldoening van de verschuldigde heffing.
Bij de vaststelling van belastingrente wordt rekening gehouden met de relatief lange periode tussen het einde van de heffingsperiode (30 juni 2023) en de uiterlijke datum voor aangifte (31 maart 2025). Belastingrente wordt alleen in rekening gebracht (7,5 procent per 2024) als na 1 april 2025 wordt vastgesteld dat te weinig is afgedragen naar aanleiding van een – op verzoek van de Belastingdienst – nieuw opgesteld marktinkomensverslag of als de naheffingsaanslag ambtshalve is opgelegd. Het is dus heel belangrijk ervoor te zorgen dat het marktinkomstenverslag juist is.
Het niet of te laat doen van aangifte kan worden bestraft met een bestuurlijke boete.
Ten slotte is het belangrijk te weten dat de verschuldigde en betaalde heffing aftrekbaar is voor de vennootschapsbelasting. Dat betekent dat de resterende 10 procent van de ‘overwinst’ regulier inkomen is voor de vennootschapsbelasting en als zodanig wordt belast. Deze heffing kan voor belastingplichtigen over verschillende boekjaren lopen, maar is pas verschuldigd wanneer de aangifte wordt gedaan. Er mag rekening worden gehouden met (het deel van) de heffing die verschuldigd is in een boekjaar maar – door middel van een fiscale voorziening – in dat boekjaar nog niet wordt afgedragen. Met andere woorden, voor de toekomstig verschuldigde inframarginale elektriciteitsheffing mag een fiscale voorziening worden gevormd. De Belastingdienst heeft dat ook bevestigd in een standpunt: ‘[d]e dotatie aan de te vormen voorziening in enig boekjaar blijft beperkt tot de toekomstige uitgaaf die wordt opgeroepen door de bedrijfsuitoefening van dat boekjaar.’
Het uitzonderlijke karakter van deze maatregel en de bijzondere omstandigheden waaronder deze tot stand is gekomen, creëren ook een aantal knelpunten waar inmiddels procedures over lopen en prejudiciële vragen zijn gesteld aan het Hof van Justitie vanuit in ieder geval Roemenië, België, Italië en Nederland. Hieronder een beknopte opsomming van de belangrijkste potentiële tekortkoming die daarin aan de orde komen.
Het invoeren van de maatregel heeft lange tijd geduurd en krijgt na afloop van de heffingsperiode op 30 juni 2023 geen vervolg. De uiteindelijke geschatte opbrengst van de inframarginale elektriciteitsheffing is fors lager (179 miljoen euro) dan oorspronkelijk begroot (1,8 miljard euro). De belangrijkste oorzaak hiervan is de daling van elektriciteitsprijzen, waardoor het vrijgestelde plafond minder snel werd overschreden. Vanaf december 2022 tot in februari 2023 is de prijs nog geregeld ruim boven de 130 euro per MWh geweest, in de periode daarna is de prijs significant lager geweest.
Daarmee lijkt de impact van de heffing beperkt. Desalniettemin zijn er verschillende bijzonderheden aan deze heffing die in ieder geval qua regelgeving grote impact hebben. De afdracht van 90 procent van het marktinkomen boven het plafond is een stevige inbreuk op het recht op eigendom. Daarentegen is er vanuit de EU een uitgebreide onderbouwing gegeven voor deze maatregel, er was namelijk sprake van een energiecrisis waarbij de energieprijzen door uitzonderlijke omstandigheden uitzonderlijk hoog opliepen. Om met name consumenten te beschermen tegen onverwacht hoge uitgaven, is een pakket maatregelen samengesteld, waarbij de inframarginale heffing in feite bedoeld was als een deel van de financiering daarvan.
Daarnaast is er nog het punt van de min of meer terugwerkende kracht van de Nederlandse implementatiewet. Hoewel de maatregel voortvloeit uit een verordening die directe werking heeft en door de EU is aangenomen voor aanvang van de heffingsperiode, is de uiteindelijke nationale uitwerking pas ruim na afloop van de heffingsperiode definitief vastgesteld.