Het kabinet-Schoof rekent zich rijk met de bezuinigingen op kunst en cultuur. De sector is namelijk ook economisch van groot belang, aldus PwC-hoofdeconoom Barbara Baarsma.
Een btw-verhoging, een hogere kansspelbelasting, minder giftenaftrek en minder subsidie: er vallen zware klappen in de culturele sector. Samen zetten deze maatregelen een neerwaartse spiraal in werking die ook economisch bezien problematisch is: kunst en cultuur zijn een onmisbaar onderdeel van de economie. Het kabinet-Schoof onderschat dit, en rekent zich rijk met de aangekondigde bezuinigingen.
Ten eerste gaat de btw omhoog van negen naar 21 procent voor culturele goederen en diensten per 2026. Dit levert niet de begrote 953 miljoen euro op, omdat mensen, ja ook rijkere mensen, dan minder vaak boeken kopen of een voorstelling bezoeken. Of ze nemen minder horecadiensten af in cultuurinstellingen.
Als instellingen of uitgevers hun prijzen niet verhogen, zal de btw-verhoging hun inkomsten verlagen. Daardoor stroomt er minder vennootschapsbelasting naar de schatkist, of minder loon- en inkomstenbelasting als de btw-verhoging wordt afgewenteld op de makers.
Het is economisch gezien verstandig om het lage btw-tarief af te schaffen, en alles naar bijvoorbeeld 21 procent te harmoniseren. Dat levert zo’n acht miljard euro op, waarmee je de belastingdruk voor lagere inkomens kunt verlagen. Het is echter politieke willekeur om alleen bepaalde producten naar het hoge tarief te brengen.
Het kabinet-Schoof verhoogt ook de kansspelbelasting van 30,5 naar 37,8 procent, waardoor bijvoorbeeld loterijen minder overhouden om af te dragen aan kunst en cultuur. In 2022 ging daar zo ruim negentig miljoen euro naartoe. Deelnemers zullen minder geneigd zijn loten te kopen als door de hogere belasting de netto-opbrengst lager is. Loterijen moeten de winkans en/of het prijzengeld verhogen, geld dat ze niet naar kunst en cultuur kunnen doorsluizen.
Ten derde wordt de giftenaftrek aangepast, wat donaties aan kunst en cultuur minder aantrekkelijk maakt voor schenkers.
Het kabinet bezuinigt niet op rijkssubsidies voor kunst en cultuur, in 2024 1,3 miljard euro. Wel boekt het een generieke korting van jaarlijks één miljard euro in op rijkssubsidies. Onduidelijk is of en hoe die de sector raakt. Omdat eerdere kabinetten kortten op de rijksbijdragen aan het gemeentefonds, hebben gemeenten minder ruimte om de sector te steunen met subsidies.
De verschraling heeft op allerlei manieren effect. Zo levert cultuurconsumptie voor een individu baten op. Maar ook zij die nu geen gebruikmaken van culturele voorzieningen, hechten waarde aan het idee dat ze er gebruik van zouden kúnnen maken. Er zijn dus individuele gebruikers- en optiewaarden.
Daarnaast hebben kunst en cultuur een maatschappelijke waarde. Zo blijkt dat een concert beluisteren, een boek lezen en een festival bezoeken goed zijn voor onderwijsprestaties en mentale en fysieke gezondheid. Ook bevorderen culturele voorzieningen de leefbaarheid in een wijk en voorkomen ze criminaliteit.
En onderschat kunst en cultuur niet als groeimotor. De sector stimuleert creativiteit, jaagt innovatie en daarmee de arbeidsproductiviteit aan, en is belangrijk voor vestiging van talenten en bedrijven. Dat levert verdichtingsvoordelen op: voordelen van ruimtelijke nabijheid tot andere bedrijven en talenten. De effecten daarvan op de productiviteit staan onomstotelijk vast. Kunst en cultuur zijn hiervoor de vruchtbare bodem.
De stapeling van maatregelen raakt de kunst- en cultuursector zo hard dat de maatschappelijke kosten hoger zijn dan de extra opbrengsten voor de schatkist. Het rijk rekent zich zo rijk, en verarmt de economie.
Deze blog is eerder als opinie in Trouw geplaatst.
Barbara Baarsma