Het doel van CO2-beprijzing is simpel: sturen op duurzaam gedrag om vervuiling terug te dringen. In dat kader is er goed nieuws. De prijsprikkel werkt, zo bewijst het Europese beprijzingssysteem. De emissies van de sectoren binnen dit systeem - het European Union Emissions Trading System, afgekort als EU ETS - zijn tussen 2005 en 2019 met maar liefst 35 procent gedaald.
En dit is nog maar het begin. Brussel kondigde in december aan dat het systeem ook gaat gelden voor wegtransport en gebouwen. Ook de scheepvaart gaat onder EU ETS vallen. Door de hogere prijzen voor CO2-intensieve producten worden de keuzes van producenten en consumenten in lijn gebracht met het maatschappelijk belang, namelijk het terugdringen van de totale CO2-uitstoot.
Niet iedereen is enthousiast over het Europese beprijzingssysteem. Zo is een aantal EU-lidstaten dat sterk afhankelijk is van fossiele brandstoffen kritisch over EU-ETS. Volgens deze landen kunnen het leiden tot relatief hoge kosten en daarmee ook tot energiearmoede. Daarnaast leidt het systeem tot een verslechtering van inkomensverdeling tussen landen en tussen inkomensgroepen.
Uit onze analyse blijkt dat de lagere inkomensgroepen inderdaad harder geraakt worden door CO2-beprijzing dan de hogere inkomens. Dit is het geval op het moment dat de kosten van de schade van CO2-uitstoot volledig worden doorberekend, terwijl het uitgavenpatroon onveranderd blijft.
Onze berekening en analyse tonen het volgende aan:
Dit is berekend op basis van:
Deze getallen zijn tot stand gekomen onder de volgende aannames:
Een prijsprikkel op CO2 treft de lage inkomens dus onevenredig hard. Daarnaast brengen de historisch hoge energieprijzen van dit moment de (internationale) discussie over het verzachten van CO2-beprijzing opnieuw op gang.
Ondanks dat het maatschappelijk gezien meer dan onwenselijk is om lage inkomens vier keer harder te treffen, zijn wij alsnog voorstander van deze prijsprikkel.
De overheid hoeft niet te kiezen tussen het tegengaan van klimaatverandering en het beperken van de lastendruk op lagere inkomens. Met inkomensbeleid, bijvoorbeeld via de inkomstenbelasting, kan het neveneffect van inkomensongelijkheid worden geadresseerd.
Door dit te doen in aanvulling op CO2-beprijzing, maken consumenten bij besteding van het inkomen wél keuzes die meer in lijn zijn met de maatschappelijke belangen. De prijzen reflecteren namelijk de werkelijke maatschappelijke kosten.
De EU doet zelf ook een stap in de richting. De uitbreiding van ETS gaat gepaard met een sociaal klimaatfonds van 86 miljard euro om kwetsbare huishouden te compenseren voor de kosten van de energietransitie. Dit fonds adresseert de ongelijkheid die klimaatbeleid veroorzaakt, maar houdt de prikkels intact.
Dit is ook in lijn met de theorie van de beroemde econoom Jan Tinbergen. De winnaar van de Nobelprijs voor de Economie zegt dat wie (economisch) beleid wil voeren net zoveel beleidsinstrumenten als doelstellingen nodig heeft. Met andere woorden: een beleidsmaatregel kan maar één doel dienen.
Wie Tinbergen volgt, ziet dat het vormgeven van CO2-beprijzing, op een manier waarbij de laagste inkomens gespaard worden, niet gaat. Je kunt niet én een effectief klimaatbeleid voeren én tegelijkertijd met datzelfde instrument verdere inkomensongelijkheid voorkomen. Met klimaatbeleid voer je nu eenmaal geen inkomensbeleid.
Om de klimaatdoelen te halen, worden zowel op nationaal als Europees niveau prijsprikkels geïmplementeerd om emissies terug te dringen. Het beprijzen van CO2 is hier een goed voorbeeld van en geeft, kort gezegd, een prijs aan maatschappelijke schade.
Een prijs op de uitstoot van CO2 zorgt ervoor dat duurzamere producten relatief aantrekkelijker worden. Het zorgt er namelijk voor dat in CO2-intensieve productieprocessen de daadwerkelijke kosten van de veroorzaakte maatschappelijke schade worden geïnternaliseerd. Hierdoor worden deze producten relatief duurder dan producten die geen of minder schade aanrichten. Bedrijven en burgers worden zo gestimuleerd om minder emissies te produceren en te consumeren.