De verhouding tussen het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie (EU) staat op scherp. Zet de Brexit de interne verhoudingen in de EU verder onder druk of versterkt het deze juist? PwC’s hoofdeconoom Jan Willem Velthuijsen bespreekt de toekomst van Europa met topeconoom Daron Acemoglu.
Daron Acemoglu is hoogleraar economie aan het Massachusetts Institute of Technology. Hij is een van de tien meest geciteerde economen ter wereld en wordt geroemd om zijn baanbrekende onderzoek naar de verschillen in economische ontwikkelkracht van landen en hun politieke systemen. Acemoglu is co-auteur van het boek Why Nations Fail, over de factoren die doorslaggevend zijn bij de vraag welke landen rijk zijn en blijven doorgroeien, en welke landen niet. Acemoglu betoogt in het boek dat kwalitatief hoogwaardige politieke en economische instituties de basis vormen voor economisch succes en welvaart. Vooral bij inclusieve en transparante instituties profiteert de samenleving. Overheden, instellingen en bedrijven vergroten de kans om ‘niet te falen’, als zij de theorieën van Daron Acemoglu omarmen.
'Vrij ver en goed onderweg, zou je kunnen zeggen. De EU doet iets dat zowel heel belangrijk als heel moeilijk is en dat nog nooit eerder is gedaan. Vroeger vonden economische transacties vooral plaats binnen landen en tussen nationale instellingen. In de afgelopen decennia hebben we wereldwijd steeds meer transacties en conflictresoluties verschoven naar supranationaal niveau. Maar het probleem is dat we geen inclusieve supranationale instellingen hebben. De EU probeert met haar recente geschiedenis van verscheurende wereldoorlogen en door het vooruitzicht van economische prikkels een supranationale instelling op te bouwen. Maar dat is erg moeilijk, waar ook ter wereld. Het kost soms tientallen jaren.’
'Er zijn en worden ongetwijfeld talloze fouten gemaakt. Bureaucraten in Brussel zijn nog steeds te weinig verantwoording schuldig. Er is enorm veel inefficiëntie. Er zijn spanningen tussen noord en zuid, en tussen oost en west. En dan heb je ook nog de Brexit. Politieke elites zijn te machtig in Europa. Dit zagen we al tijdens de financiële crisis, toen de Franse en Duitse banken werden beschermd. En we zagen het opnieuw in de Griekse crisis. Het is naïef om te denken dat je in minder dan een paar decennia een naadloze samenwerking tussen landen met zulke verschillende culturen kunt creëren. Je ziet wel aan de discussie tussen Brussel en Rome dat de EU supranationale tanden begint te krijgen.’
'Europa heeft – het beste geïllustreerd door de Scandinavische landen, Nederland en sommige delen van Duitsland – een zeer gemobiliseerd maatschappelijk middenveld én instellingen die de staat voortdurend in een toestand van controle en evenwicht houden ten aanzien van de politieke macht. Als de controles in orde zijn, kun je er als burger of als bedrijf op vertrouwen dat de staat min of meer de goede dingen doet. Dat is de bakermat van inclusieve instellingen en de beste garantie dat het experiment van een verenigd Europa na de Brexit niet zal mislukken. Ik krijg de indruk dat de Europese bevolking dat heel goed begrijpt.’
'Veel regelgevende en andere activiteiten in Europa zijn verschoven naar Brussel. Dat is een probleem, omdat er geen politiek inclusief mechanisme is waarmee Brussel verantwoordelijk kan worden gehouden. Het Europees Parlement is niet echt een parlement en de Europese Commissie en de Raad handelen ver weg van de democratische arena's van de lidstaten. Nationale politici hebben nog steeds de macht over Brussel, ondanks de grote hoeveelheid functies die aan Brussel zijn toevertrouwd. Als de Duitse bondskanselier en de Franse president het ergens over eens zijn, zal alles wat Brussel zegt worden opgeheven. Dat is de kern van het probleem waar de EU nu voor staat: de politieke macht rust nog steeds op nationaal niveau en zal daar nog geruime tijd blijven bestaan. Brussel is uitgesloten van de grote problemen.’
'Ik denk dat het belangrijkste probleem is dat moderne staten slecht worden begrepen in ons gezamenlijk denken. We zien de staat als een zeer krachtig instituut en het is duidelijk dat staatsinstellingen een belangrijke rol spelen bij het leveren van openbare diensten en het oplossen van conflicten. Maar wat we meestal negeren, is dat veel van de macht van een staat komt van zijn vermogen om samen te werken met de samenleving. Het algemene beeld, zowel binnen de academische wereld als bij politici, is dat de overheid de maatschappij zou moeten domineren. De staat en zijn leider zouden hun wil kunnen opleggen. Dat kan korte tijd werken, maar het is uiteindelijk zelfvernietigend. Samenwerking en gelijkwaardige concurrentie tussen de staat en het maatschappelijk middenveld is noodzakelijk. Ik schreef eerder over totalitair bestuurde staten, zoals het Venezuela van Chavez destijds, het Hongarije van Orban en het Turkije van Erdogan. Het is duidelijk dat dictaturen uiteindelijk economisch opdrogen. Dat is trouwens ook de stelling van mijn volgende boek. Maar het zit nog steeds in mijn hoofd en staat nog niet op papier.’
'Mijn gedachten over populisme bewegen nog sterk, om u de waarheid te vertellen. Ik zag het vijf jaar geleden niet aankomen. Vanuit het perspectief van kijken naar de balans tussen samenleving en staat kan populisme worden gezien als de afrekening van delen van het maatschappelijk middenveld die zich buitengesloten voelen. Vergelijk het met de fascistische beweging: die kwam ook van onderop en was op geen enkele manier verbonden met bestaande politieke bewegingen. Zeker, er is een grote klacht over de verdeling van de welvaart. Maar nog belangrijker is het instorten van het vertrouwen in staten en staatsinstellingen. Zo heeft de VS de afgelopen 35 jaar een snelle toename van de ongelijkheid gekend. Maar dit soort populisme kwam pas na de financiële crisis. Mijn voorlopige verklaring: het vertrouwen van mensen in overheidsinstellingen om hun welzijn te bewaken, loopt sterk uiteen.'
‘Een groot deel van mijn theorie over inclusieve instellingen die uiteindelijk winnen, is van toepassing op bedrijven. Maar met een grote mits. Voor naties zijn veel dingen intern. Voor bedrijven is dat niet het geval. Bedrijven kunnen intern falen, maar ze moeten ook concurreren. Dat verandert het beeld van inclusief of uitsluiten. Denk aan Apple onder Steve Jobs. Was dat een inclusieve gemeenschap? Nee. Het was een erg dictatoriale gemeenschap. Maar het was prima, zolang de markt Steve Jobs ten val kon brengen. In die tijd waren er meer dan honderd dominante en koppige CEO's. Geen van allen waren succesvol, op een of twee na. Als Jobs er niet voor had gekozen om Apple-producten opener te maken en een platform te creëren voor op iOS-gebaseerde apps, dan zou hij ook gefaald hebben. Daarbij, je kunt wel je bedrijf verlaten, maar niet je natie. Dat is nog een groot verschil.'